Wees voorzichtig bij geloof en depressie
Geloof en depressie zijn niet te scheiden, maar moeten wel worden onderscheiden, verduidelijkt Arie Jan de Lely.
Vorige week hield ik een lezing over geloof en depressie. Het verslag hierover in RD 15-11 heeft mogelijk misverstanden opgeroepen. Graag verduidelijk ik wat ik heb willen zeggen.
Depressief zijn betekent: geen licht, geen lust, geen kracht, geen rust, geen hulp, geen hoop en geen heil te ervaren. Wat in een depressie gemist wordt, vindt David in Psalm 27 in God. Is geloof dus het ultieme antwoord op depressie?
De menselijke psyche omvat het denken, het voelen en het willen. Bij een depressie zijn deze psychische functies stuk voor stuk ontregeld. Je kunt niet goed (na)-denken, en het idee kan postvatten dat je in alles tekortschiet. Je gevoel is uit balans: je bent overmatig somber of juist gevoelloos. En ook je wil is van slag, wat zich uit in besluiteloosheid of zelfs een doodswens.
Opvallend is dat je in theologische werken ook de drie psychische functies tegenkomt. De Dordtse Leerregels zeggen over de bekering dat het verstand wordt verlicht (denken), het hart wordt geopend (voelen) en de wil wordt vernieuwd (willen). Geloof raakt dus evenzeer aan het denken, voelen en willen als een depressie. De psyche is in allebei betrokken.
Dimensies
Bij geloof en depressie is één en dezelfde psyche betrokken. Daarom kun je geloof en depressie niet scheiden. Daarom kan geloof een depressie verlichten en depressie het geloof verduisteren. Zoals een ziekte aan de benen het lopen belemmert, kan een depressie het geloven in de weg staan.
Tegelijk moeten geloof en depressie echter wel onderscheiden worden. Het betreffen verschillende dimensies van je bestaan: geloof gaat over geestelijk heil, en depressie betreft je geestelijke gezondheid. Depressie staat niet tegenover geloof, maar tegenover (psychische) gezondheid. Geloof staat niet tegenover depressie, maar tegenover ongeloof.
Daarom is geloof ook niet het ultieme antwoord op depressie. Geloof is geen antidepressivum. Geloof maakt niet gezond, maar vernieuwt. Depressie is geen teken van ongeloof en geloof is geen teken van psychische gezondheid.
Soms worden geloof en depressie te sterk gescheiden. De pastor en de psychiater hebben dan onvoldoende oog voor het verband tussen geloof en depressie en trekken zich terug op hun ”eigen gebied”. Soms worden geloof en depressie te weinig onderscheiden. Depressie kan dan als gebrek aan geloof aangemerkt worden of juist als een teken van diepgang in het geloof.
Een geloofsaanvechting wordt bijna nooit voor een depressie aangezien. De psychiater ziet zelden of nooit een patiënt met alleen een geloofsaanvechting. Andersom komt het wel voor dat een depressie voor een geloofsaanvechting wordt aangezien. De depressieve pastorant klopt dan aan bij de pastor.
In tegenstelling tot een geloofsaanvechting, gaat een depressie vaak samen met een verlies aan beweeglijkheid en een verlies aan relatie. Bij beweeglijkheid gaat het over het openstaan voor meerdere zienswijzen. Bij depressie kan dit ontbreken en dan stuit je op een muur. Bij relatie gaat het over wederkerigheid en invoelbaarheid in contact. Bij depressie kan dit ontbreken en dan bemerk je bevreemding.
Zwartgalligheid
Er wordt nogal eens beweerd dat “zwarte kousen” samen gaan met zwartgalligheid. De Middelburgse zenuwarts Van Scheyen ontdekte dat onder zijn opgenomen, depressieve patiënten zich relatief veel leden van de Gereformeerde Gemeenten bevonden. De wetenschappelijk betekenis van zijn artikelen is echter gering.
Aleid Schilder legde een verband tussen de gereformeerde paradox ”hulpeloos maar schuldig” en depressie. Ze heeft echter geen cijfers. Aleid Schilder doet een voorstel tot aanpassing van de gereformeerde leer. Dat is opvallend. Ook al zou het zo zijn dat de gereformeerde paradox depressief maakt, dan bewijst dat immers niet dat de paradox onwaar is.
Arjan Braam laat in epidemiologisch onderzoek zien dat er bij ouderen in de ”kleine gereformeerde kerken” (bevindelijk en vrijgemaakt) eerder minder dan meer depressie voorkomt dan bij niet-kerkelijke ouderen. Echter, een woonomgeving met een hoog percentage stemmers op de SGP (zoals in Genemuiden) gaat samen met een verhoogd percentage depressie onder zowel kerkelijke als niet-kerkelijke ouderen. Mogelijk speelt een verhoogde sociale controle, ofwel een verhoogde kans op uitsluiting als je afwijkt van de norm, in een dergelijke woonomgeving een rol.
Er zijn aanwijzingen dat bevindelijk gereformeerde depressieve patiënten in vergelijking met niet-kerkelijke depressieve patiënten weinig klagen, lang doorgaan met werken en niet snel suïcide overwegen. Dit gecombineerd met de veronderstelling dat ze minder snel hulp zoeken, verhoogt de kans op onderdiagnostiek en dus onderbehandeling van deze groep.
Enkele jaren terug sprak een suïcidedeskundige in het RD het vermoeden uit dat orthodoxie beschermend is tegen suïcide, maar hyperorthodoxie niet. De vraag is of dit klopt (nog los van het gebruik van de aanvechtbare term hyperorthodoxie). Op dit moment wordt er bij Eleos onderzoek gedaan naar het verband tussen kerkelijke denominatie en suïcide.
De auteur is psychiater bij Eleos en auteur van het boekje ”Wat depressie met je doet”. Dit artikel is een samenvatting van zijn lezing vorige week in Dordrecht op een congres van de Christelijke Vereniging van Psychiaters, Psychologen en Psychotherapeuten (CVPPP).