Binnenland

Sami Kaspi: Marokkaanse Jood die bruggen bouwt

Als Marokkaanse Jood heeft Sami Kaspi in zijn jeugd gezien hoe tolerant moslims kunnen zijn. In deze tijden van radicalisering herinnert hij zijn jonge Marokkaanse volksgenoten in Nederland daar graag aan. „Meneer Kaspi, hier hebben we nog nooit van gehoord”, zeggen ze dan in de klas. Op die momenten weet Kaspi weer waarvoor hij leeft.

Jacob Hoekman
15 November 2014 15:21Gewijzigd op 15 November 2020 14:24
Sami Kaspi. beeld RD, Anton Dommerholt
Sami Kaspi. beeld RD, Anton Dommerholt

Het duurt even voordat hij zit. Voor de bieb van Amstelveen ontmoet hij een bekende met wie hij aan de praat raakt. Met een glimlach op zijn gezicht komt hij uiteindelijk dan toch binnen, strak in het pak, bijpassende hoed op. „Mijn kinderen zeggen soms, als ik weer door wildvreemde mensen word begroet: Ik wist niet dat pa een bekende Nederlander is”, verontschuldigt Sami Kaspi (70) zich. Alsof hij zeggen wil: Ik kan het ook niet helpen.

Aan een tafeltje op de kinderafdeling van de bibliotheek zet hij zich neer. De gleufhoed gaat op een stapel prentenboeken. In plaats daarvan haalt hij een baseballpetje van Nike uit zijn tas. Zorgvuldig buigt hij de klep, die een beetje in de verdrukking zat, weer in vorm. Dit is waar Kaspi zich lekker in voelt.

Maar ook het petje blijft niet de hele tijd op. Opnieuw grabbelt hij in zijn tas: er zitten nog meer hoofddeksels in. Hij haalt twee keppeltjes tevoorschijn, een blauw en een wit. Speciaal meegenomen voor de foto. Zo komt er een zorgvuldig geconstrueerde, maar onalledaagse Kaspi tevoorschijn.

Wat zit er toch op de revers van uw kostuum? Onderscheidingen?

„U moet daar straks maar naar vragen, dan vertel ik een verhaal”, zegt Kaspi.

Zulk soort mededelingen doet hij vaker gedurende het lange gesprek in de bibliotheek. Dan stelt hij: „Dit is heel leuk om te melden”, waarna er een verhaal volgt over de Joodse kabbalisten van de oude Marokkaanse koningsstad Fez of over de beschermende kracht die uitgaat van de hand van Mirjam, de zus van Mozes. Onderbreken is er niet bij. „Wacht even, dit is echt heel belangrijk”, zegt hij dan.

Het verhaal dat bij de onderscheidingen hoort, komt erop neer dat de koning van Marokko, Mohammed VI, hem al drie keer uitnodigde. Het groene knopje op zijn revers blijkt een hoge Marokkaanse onderscheiding te zijn. In Marokko wordt zijn werk op hoge prijs gesteld.

Hetzelfde geldt voor Nederland. „Tien jaar geleden, na de moord op Theo van Gogh, zei burgemeester Cohen van Amsterdam tegen me: Sami, jouw werk is een onder­scheiding waard.” In 2007 werd hij daadwerkelijk ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

De twee verschillende onderscheidingen tekenen het leven van Kaspi, dat is op­gebouwd uit op het oog tegenstrijdige 
identiteiten. Nederlander, Marokkaan, Israëliër, Jood: ze komen in Kaspi allemaal bij elkaar.

Wat voelt u zich het meest?

„Eerst Joods. Dan Marokkaans, dan Israëlisch en dan Nederlands.” Met een ver­ontschuldigende blik: „Ja, sorry.”

Als Joodse Marokkaan ziet u zichzelf als een man met een missie. Wat is die missie?

„Die heb ik geërfd van mijn vader en grootvader. Het heeft ermee te maken dat ik er heel trots op ben dat ik in Marokko geboren ben; dat Joden en moslims daar lange perioden van vrede hebben gekend. Nog altijd wordt iedere sabbat de Marokkaanse koning gezegend in de synagoges van dat land.”

Echt?

„Jazeker. Heel veel mensen weten dat niet, ook veel Marokkanen niet. Ze kennen hun eigen geschiedenis vaak slecht. Daarom wil ik deze verhalen doorgeven aan Marokkanen in Nederland. Ik sta vaak voor klassen. Dan zeggen de Marokkaanse leerlingen tegen mij: Maar meneer Kaspi, wij hebben nog nooit gehoord over Joden in Marokko. Dat land is voor de moslims, en alle Joden zijn trouwens kapitalisten.”

Hoe reageert u dan?

„Nou, dan heb ik wel een verhaal te vertellen. Over dat er al vele eeuwen Joden in Marokko wonen. Over dat er onder hen ook veel arme Joden waren; velen moesten eten van de gaarkeukens in de ”mellah”, de Joodse wijk. Die verhalen zijn bijna altijd helemaal nieuw. Sami, we hebben nog nooit een Jood gezien, zeggen ze dan. Of: onze ouders hebben hier nooit iets over verteld.”

Begrip kweken is uw levensdoel?

„Ja. Ik vind het prachtig om met zo’n klas naar een synagoge te gaan. Enkele jaren geleden gingen we met honderd Marokkaanse jongeren naar een synagoge in Brussel. Een meisje vroeg me: Wat moet ik de rabbijn vragen? Ik zei: Alle Joden zijn toch kapitalisten? Vraag maar eens waarom Joden zo gierig zijn. En jawel, ze vroeg het! Fantastisch toch? Je moet een beetje blijven lachen, nietwaar?

De rabbijn gaf er trouwens een mooi antwoord op. Hij legde uit dat dit vooroordelen zijn die al in de Hitlertijd springlevend waren, en dat Joden juist geacht worden te geven aan arme mensen.”

Om dit soort kennis door te geven aan Marokkaanse jongeren richtte Kaspi de stichting Maimon op, vernoemd naar een Joodse wijsgeer die in de twaalfde eeuw in Fez leefde. En hij riep een eigen reisorganisatie in het leven, waarmee hij voor iedereen die dat wil reizen organiseert door Marokko.

Het zijn vaak reizen door de geschiedenis van de deelnemers, is de ervaring van Kaspi. Hij doet het met graagte, want het is ook zijn eigen geschiedenis. Een geschiedenis van vrede en tolerantie, benadrukt hij keer op keer. Hoewel: een van zijn laatste reizen was met bijna allemaal dames. „Nou lieve man”, zegt hij met een zucht, „als je oorlog wilt, moet je dat doen.”

Maar meestal gaat het goed. „Vorig jaar nog omhelsde een moslim me in de mellah, de oude Joodse wijk van Rabat. Hij had mijn vader nog gekend. Soms ook drukken ze een kus op mijn keppeltje. Dat zal in Nederland niet snel gebeuren.”

Is Marokko werkelijk zo ideaal voor Joden?

„In elk geval het Marokko uit mijn jeugd. Mijn vader was een Berber uit het noordelijke gebergte van Marokko. Hij was een handelaar, net als zijn vader. We hadden het goed. Tegen mij zei hij altijd: Vergeet nooit je moslimburen; zij moeten ook leven.

Mijn ouders brachten dat ook in de praktijk. We hadden 35 jaar lang een huis­houdster, Khadidja. Wij betaalden de trouwerij van haar kinderen of gaven hun een studie cadeau. Dat was prachtig. Als ik in Marokko ben, kom ik regelmatig bij haar kleinkinderen over de vloer. Ik zal nooit vergeten cadeautjes mee te nemen.”

Toch hadden Joden het daar lang niet altijd goed.

„Nee, zeker niet!” beaamt Kaspi onmiddel­lijk. „Er waren veel oorlogen. Joden moesten geïslamiseerd worden, anders ging hun hoofd eraf. In de tijd van Maimonides zijn 60.000 Joden naar Spanje of Portugal gevlucht om niet onthoofd te worden.

Maar er waren ook andere tijden. Vroeger nodigden wij voor Joodse feesten in Rabat de sultan en de burgemeester uit. Die kwamen vaak. De tolerantie was gigantisch groot. Je kon nauwelijks onderscheid maken tussen Jood en moslim, of het moest in de kledij zijn. Prachtig was dat.”

Kom daar eens om bij jonge Marokkaanse Nederlanders.

„Dat is waar, dat is een ander verhaal. Dat komt doordat de meeste Marokkaanse Nederlanders Riffijnen zijn; mensen uit het noordelijke gebergte. Ze hebben erge ruzie gehad met de vorige Marokkaanse koning, Hassan II. Ze kregen niet de rechten die ze wilden. Daardoor hebben veel van hun kinderen een hekel aan het gezag gekregen en is er ruimte gekomen voor radicalisering.”

Hij zegt het voorzichtig, weegt zijn woorden. „Ik wil dat de kinderen in de klas zien dat ik respect heb voor de islam. Sommige van hen bekritiseren altijd de Joden, maar andersom wil ik dat niet doen. Ik wil hen begrijpen; ik ben net als zij een Marokkaan. Ik wil hun laten zien dat ik als Marokkaan tóch Jood kan zijn en dat de ware islam niets met radicalisering te maken heeft.”

Sommigen zullen dat naïef vinden, of minstens veel te positief.

„Dat klopt, ik ben positief. Ik ben een man van de vrede, niet van ruzie zoeken.”

Kaspi weet heel goed dat niet iedereen er zo over denkt. Op straat wordt hij als Jood weleens uitgescholden door „die rotzakken”, zoals hij sommige Marokkaanse jongens in een onbewaakt ogenblik noemt. Maar erover uitweiden wil hij niet.

Op demonstraties in Nederland werd deze zomer door sympathisanten van de Islamitische Staat opgeroepen tot de dood van de Joden. Dat moet voor u extra pijnlijk zijn.

„Juist daarom wil ik hun de geschiedenis voorhouden. Joden hebben eeuwenlang te midden van moslims geleefd. De eerste bank in Irak werd door Joden gerund, om maar wat te noemen.”

Uit een islamitische overlevering blijkt dat Mohammed al honderden Joden liet doden.

„Ik heb niet het recht om daar wat over te zeggen. Wie ben ik om dat te doen? Ik wil alleen het goede voorbeeld geven en de positieve kanten benadrukken. Dat hoort bij mijn karakter. Ik denk altijd positief.”

Er zijn vast Joden die u niet begrijpen.

„Die zijn er zeker. Ze vinden dat ik primitief ben, omdat ik Marokkaan ben.” Een brede lach komt tevoorschijn. „Een goeie, hè?” Dan: „Schrijf dat woord ”primitief” maar niet op, dan krijg ik weer ruzie.”

Ziet u uw werk als een roeping?

„Tsja, wat is een roeping? Ik geef respect aan God. Maar ik ben niet fanatiek, want dan wordt die roeping alles. Dan is het: God heeft dit en dat gezegd. Daar houd ik niet van. Ik houd sowieso niet van strengheid.”

Naast hem, in een blaadje dat hij heeft meegenomen, prijkt een advertentie van zijn reisorganisatie. „Gelieve niet te bellen op sabbat”, staat er in de tekst.

Dat dan weer wel.

„Op sabbat ga ik naar de sjoel”, knikt Kaspi. „Ik ben behoudend, maar niet orthodox.”

Meermalen komt Kaspi tijdens het gesprek hierop terug. Geen scherpslijper, maar een positieveling. Dat is hij ten voeten uit en dat wil hij ook zijn. Met een vraag naar minder positieve eigenschappen weet hij geen raad. Hij denkt even na. Dan: „Je moet niet aan mijn kinderen komen.” En na nog een stilte: „Ik houd van delen, dat moet je er ook bij zetten.”

Dat is mooi. Maar ik vroeg naar slechte eigenschappen.

„Als mensen afgeven op mijn achter­gronden; Joods, Marokkaans of Israëlisch, dan raakt mij dat heel erg. Dan ga ik in de verdediging.”

Maar dat is toch niet slecht?

„Dat is waar. Maar zo is het nu eenmaal. Ik ben voor Israël, dat is mijn moeder. En ik ben voor Marokko, dat is mijn vader. Als het daarover gaat, ben ik heel standvastig.”

Misschien zelfs wel koppig?

„Dat niet”, verzekert hij.

Het gaat nog steeds niet erg goed tussen Marokkanen en Joden in Nederland. Heeft uw werk zin?

„O ja. Ik raak niet ontmoedigd, ik heb de kracht van een Berber. Die gaat gewoon door, net als de islamitische Marokkanen hier. Ik ben een van hen, ik heb alleen een andere visie.”


Levensloop Sami Kaspi

Sami Kaspi werd in 1944 in een Joods gezin in het Marokkaanse Rabat geboren. Zijn vader was een Joodse Berber, zijn moeder stamt uit een Joods geslacht dat in de 15e eeuw vanuit Spanje naar Marokko vluchtte.

Tijdens een verblijf in Israël leerde Kaspi een Nederlandse vrouw kennen, eveneens met Joodse wortels. Het stel kwam in 1969 naar Nederland. Ze kregen samen drie kinderen.

In Nederland had Kaspi tal van baantjes. Hij ontplooide zich als ondernemer en zette zich gaandeweg meer en meer in voor wat zijn levenstaak zou worden: bruggen bouwen tussen verschillende bevolkingsgroepen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer