Binnenland

Altijd die treinen in Kamp Westerbork

De ene week verdween zijn ene vriendje met de trein, de andere week het volgende kameraadje. Ze keerden nooit terug. In zijn jonge jaren was de Joodse Micha Schliesser (76) er in Kamp Westerbork getuige van.

J. Visscher
10 October 2014 19:14Gewijzigd op 15 November 2020 13:31
De bouw van kamp Westerbork in 1939. beeld herinneringscentrum Kamp Westerbork
De bouw van kamp Westerbork in 1939. beeld herinneringscentrum Kamp Westerbork

Leren we nooit van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog? De televisiebeelden van de wreedheden van de terreurbeweging Islamitische Staat (IS) in Irak en Syrië stemmen Micha 
Schliesser somber. „We behoren kennelijk allemaal tot een beestachtig ras”, zegt hij in zijn woonkamer in Amsterdam. „Het is toch niet te bevatten dat mensen van IS niet alleen niet-moslims, maar ook moslims die niet van hun richting zijn uitmoorden?”

Bijzonder getroffen is Schliesser, vader van twee kinderen en opa van drie kleinkinderen, door het lot van de talloze kinderen van vluchtelingen in bijvoorbeeld Irak en Syrië. „Ze leven in verschrikkelijke omstandigheden. Ze brengen hun dagen in tenten door. Een klein kind heeft misschien gezien dat zijn vader wordt doodgeschoten. Hoe helpen en beschermen we kinderen die vreselijke ervaringen hebben meegemaakt? Hoe zorgen we ervoor dat ze een enigszins normaal leven kunnen leiden?”

Gaarkeuken

Zelf is Schliesser een baby als zijn Joodse ouders in februari 1939 Berlijn ontvluchtten. De Kristallnacht (in de nacht van 9 november op 10 november 1938), waarbij in Duitsland honderden Joden worden vermoord en massaal Joodse bezittingen worden vernield, leert hun dat ze hun leven onder het nazibewind van Hitler niet zeker zijn.

De familie Schliesser (vader, moeder en enig kind Micha) wil naar Amerika emigreren, maar strandt in Nederland. Na omzwervingen komt het gezin in februari 1940 in Kamp Westerbork terecht. In het vluchtelingenkamp (vanaf 1942 doorgangskamp naar vernietigings- en concentratiekampen) worden vanaf 9 oktober 1939 de eerste Joodse vluchtelingen ondergebracht. „Mijn vader heeft geholpen bij de opbouw van het kamp. Joodse gemeenten moesten zelf bijdragen in de kosten”, vertelt Micha Schliesser. „Vervolgens hebben we ruim vijf jaar in Kamp Westerbork geleefd. In barakken op een terrein van 500 bij 500 meter.”

Als jongetje heeft Micha in zekere zin een „fijne tijd” in Westerbork. „Ik speelde met vriendjes en vriendinnetjes, we gingen naar school. We probeerden in de gaarkeuken en voedselkelder eten, zoals koolraap, te bemachtigen. Honger heb ik in Westerbork niet geleden.”

Hoewel Micha geen besef heeft van de oorlogsverschrikkingen, merkt de jongen gaandeweg toch dat er „iets mis” is in Westerbork. „Eerst stond het vluchtelingenkamp onder Nederlandse leiding. In 1942 kreeg de Duitse SS het voor het zeggen. Vanaf toen werden gevangenen vanuit Westerbork met treinen gedeporteerd naar vernietigingskampen, zoals Auschwitz. Ze werden bij razzia’s opgepakt. Het ene vriendje verdween de ene week met de trein, de volgende week was een ander vriendje aan de beurt. De ene week waren er 200 kinderen op school, de andere week ineens 20.”

Baby’s

Zeker vanaf 1943 krijgen de gevangenen in Westerbork het vermoeden dat hun een vreselijk lot te wachten staat. „Er is in die tijd bijvoorbeeld aan een machinist gevraagd waar de treinen naartoe zouden rijden. Hij vertelde dat hij tot een bepaalde grensplaats reed en dat daarna de SS de trein overnam. In Westerbork vertelden de Duitsers dat de Joden naar arbeidskampen zouden worden vervoerd. Maar voor zo’n kamp heb je alleen jonge, sterke mensen nodig. Er werden echter ook baby’s, zieken, ouden van dagen gedeporteerd. Er vonden kindertransporten plaats. Het tekent hoe de nazi’s iedere menselijke moraal hadden verloren. Ze wilden eenieder die geen blanke Ariër was, uitmoorden.”

Het jonge gezin Schliesser kan aan deportatie ontkomen, doordat vader Herman Schliesser in Westerbork als gevangene een „prominente” positie krijgt, vertelt Micha. „Hij had de leiding over de textielindustrie in Westerbork. Mijn ouders hadden in Berlijn al een eigen confectiezaak. Moeder was een getalenteerde modeontwerpster, ze kon goed tekenen. In Westerbork waren meer bedrijfjes, zoals een batterijfabriekje. Kampcommandant en SS’er Albert Gemmeker had er belang bij dat zijn Duitse leidinggevenden het idee kregen dat er belangrijk werk gedaan werd in Westerbork en dat hij daar nodig was. Gemmeker bleef veel liever in Westerbork dan te moeten vechten aan het oostfront.

Mijn vader zorgde ervoor dat er bijvoorbeeld kleding voor Duitse soldaten werd gemaakt. Een man heeft mij weleens gevraagd: „Dus je vader werkte voor de Duitsers?” Toen antwoordde ik: „Had mijn vader dan moeten zeggen: „Nee, heer Gemmeker, ik hoef dat baantje niet. Stuurt u mij maar met vrouw en kind op transport”?” In alle kampen lieten Duitsers gevangenen het werk doen. Alle gevangenen probeerden in Westerbork aan een baantje te komen om het treintransport maar te kunnen ontlopen. Er zijn ook Joden die misbruik van hun positie maakten en zich arrogant tegenover andere gevangenen gedroegen.”

Als baas van het confectieatelier probeert vader een paar honderd Joden te behoeden voor deportatie, vertelt Micha Schliesser. „Hij vertraagde bijvoorbeeld de productie van kledingstukken. Zo konden arbeiders langer in dienst blijven en hoefden ze nog niet op transport. Dramatisch was wel dat anderen in de plaats van die arbeiders werden gedeporteerd. Het kon kampcommandant Gemmeker geen moer schelen wie er op de trein werd gezet. Als de aantallen maar klopten.”

Chocola

Micha is zes jaar als op 12 april 1945 Westerbork wordt bevrijd. „Daar verbleven aan het eind van de oorlog nog zo’n 900 mensen. Ik weet nog dat ik van een Canadese soldaat op een tank iets kreeg. Ik wist niet wat het was. Van mijn moeder hoorde ik dat het om chocola ging en dat ik dat kon opeten.”

Na de bevrijding komt Micha met zijn ouders terecht in Amsterdam. Zijn ouders bouwen daar weer een kledingzaak op. Voor de jonge Micha valt het nieuwe bestaan niet mee. „Ik had de wereld buiten Westerbork nooit gekend. Zo’n enorme stad was voor mij schrikwekkend. Als ik in Westerbork een appel uit de gaarkeuken stal, heette dat „een appel organiseren.” In Amsterdam was het stelen van een appel ineens een groot probleem.”

Op latere leeftijd ontdekt Micha Schliesser dat zijn oorlogsverleden hem parten speelt, hoe jong hij destijds ook was. Hij zoekt rond zijn twintigste psychiatrische hulp. „Ik bleek in Westerbork een trauma te hebben opgelopen, waarvan ik me eerst niet bewust was. De jaren na de oorlog ging ik met mijn ouders eens per jaar op wintersport naar Zwitserland. We reisden dan met de trein naar Zürich. Steevast had ik vlak voor zo’n reis last van buikpijn en diarree. Ik snapte dat lange tijd niet. Totdat het besef doordrong dat dat te maken heeft met mijn herinneringen aan de treintransporten van Westerbork naar de vernietigingskampen.”

Als twintiger merkt Schliesser dat hij anders in het leven staat dan menig leeftijdgenoot. „Ik ging in het leger en kwam terecht in Harderwijk. Ik had het idee dat andere jongemannen niet aan de discipline konden wennen. Ik ging als het ware in de Westerborkmodus: niet opvallen, me gedisciplineerd gedragen en beleefd zijn.”

Sinds een jaar of dertien vertelt Schliesser, die ook in de kledingbusiness heeft gewerkt, aan met name schoolklassen zijn verhaal over Westerbork. „Je hoopt dat zoiets als de Tweede Wereldoorlog nooit meer gebeurt. Aan klassen vertel ik ook dat vrijwel niemand in Nederland zich na de oorlog het lot van de Joden aantrok. Terwijl het zo belangrijk is mensen te helpen hun trauma te verwerken. Dan denk ik ook aan mensen die nu hun land ontvluchten.”

Angst

Met zijn ouders sprak Schliesser „eigenlijk helemaal niet” over Westerbork. „Ik durfde hen er nooit naar te vragen. Uit medelijden. Ik dacht primitief: Ik wil die tijd niet oprakelen. Dat dat eigenlijk een domme gedachte was, is weer wat anders.”

De wederwaardigheden van zijn vader in Westerbork haalde hij voor een belangrijk deel uit een rapport dat na de oorlog is gemaakt door de ”Wiener Library”, een in Londen gevestigd instituut voor onderzoek naar de Holocaust. Het document kreeg Schliesser van het in Jeruzalem gevestigde Yad Vasheminstituut, de staatsinstelling die de slachtoffers van de Holocaust herdenkt.

Micha Schliesser, die niet religieus is, leest nagenoeg geen boeken over de Tweede Wereldoorlog. Ook mijdt hij oorlogsmusea. „Er zijn Joden die bijvoorbeeld naar Sobibor of Auschwitz gaan om daar voor hun omgekomen opa’s en oma’s het dodengebed op te zeggen. Ik weet dat mijn oma van moeders kant is omgekomen in Auschwitz. Toch zal ik zo’n kamp niet bezoeken. Wat heeft het voor zin? Ik wil mezelf beschermen. Ik wil kennelijk niet met de angst en het verdriet van toen worden geconfronteerd.”


Westerbork onderdeel moordmachine nazi’s

Het was gisteren precies 75 jaar geleden dat de eerste 22 Joodse vluchtelingen op 9 oktober 1939 hun intrek nemen in het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork. Het barakkencomplex ligt op een afgelegen plek in Drenthe. Zeker na de Kristallnacht (in de nacht van 9 op 10 november 1938), waarbij in Duitsland honderden Joden worden vermoord en op grote schaal Joodse bezittingen worden vernield, vluchten duizenden Joden naar Nederland.

De eerste jaren fungeert Westerbork als vluchtelingenkamp, onder Nederlands beheer. In 1942 nemen de Duitsers de leiding over. Dan wordt het doorvoerkamp. Onderdeel van de moordmachine van de nazi’s.

Vanuit Westerbork vertrekken 93 treinen richting de (vernietigings)kampen in Oost-Europa. Bijna 107.000 mensen zijn vanuit Westerbork gedeporteerd, voor het overgrote deel Joden. Slechts 5000 mensen overleven de wegvoering.

Op 15 en 16 juli 1942 worden de eerste gevangenen naar Auschwitz gedeporteerd. Het gaat om 2030 Joden, onder wie een aantal weeskinderen. In september 1944 vertrekt de laatste trein.

Van de 140.000 Joden in Nederland worden er meer dan 102.000 door de nazi’s vermoord. In het gros van de gevallen gaan ze via Westerbork hun afschuwwekkende dood tegemoet. De meeste treinen rijden naar Auschwitz. Andere transporten gaan naar Sobibor, Theresienstadt en Bergen-Belsen. Vanuit Westerbork worden op 19 mei 1944 ook 245 Sinti en Roma gedeporteerd; slechts 30 overleven de oorlog. Ook enkele tientallen verzetsstrijders worden vanuit het kamp weggevoerd.

In Westerbork zitten mensen op elkaars lip. De website van Herinneringscentrum Kamp Westerbork citeert woorden van Etty Hillesum, een Jodin die in 1943 in Auschwitz werd vermoord. „De grote, ten hemel schreiende nood van Westerbork begint eigenlijk pas in de kolossale, inderhaast gebouwde barakken, in die volgepakte mensenloodsen van tochtig latwerk waar onder een laag hangende hemel van het drogende wasgoed van honderden mensen de ijzeren britsen driehoog opgestapeld staan.”

In Herinneringscentrum Kamp Westerbork werd gisteren de tentoonstelling ”Vluchtelingen van alle tijden” geopend. Ook Stichting Vluchteling werkt daaraan mee. De expositie blikt niet alleen terug op de geschiedenis van het kamp, maar besteedt ook aandacht aan het leed van vluchtelingen nu. De organisatoren: „Op dit moment zijn meer dan 50 miljoen mensen op de vlucht, het grootste aantal sinds de Tweede Wereldoorlog. Het merendeel, 33 miljoen mensen, is ontheemd in eigen land. Daarnaast vangen buurlanden van brandhaarden zoals Syrië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Somalië en Afghanistan miljoenen mensen op. Vaak hebben deze vluchtelingen niets meer bij zich dan de kleren aan hun lijf.”

www.kampwesterbork.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer