„Syriëgangers geworven via Youtube”
AMSTERDAM. Meer dan honderd Nederlandse jongeren vechten mee in Syrië, al dan niet geïnspireerd door ISIS in Irak en gruwelijke filmpjes van het front. Niet alleen de radicale islam drijft hen, maar meer nog vriendengroep of familie.
Dat stelde prof. dr. Beatrice de Graaf donderdagavond in de Anton de Komlezing in Amsterdam, een jaarlijks initiatief van het Verzetsmuseum en dagblad Trouw.
De Graaf, die hoogleraar History of International Relations is aan de Universiteit Utrecht, onderzocht de motieven van Syriëgangers: Jonge mannen, maar soms ook vrouwen, die iets willen doen aan het groeiend onrecht in Syrië. Daarbij gevoed door radicale filmpjes en boodschappen van het front.
Op hun acties wordt door Nederlanders doorgaans met afschuw, verontwaardiging of angst gereageerd, zegt De Graaf, maar ze registreerde ook fascinatie en bewondering. „Generaal buiten dienst Van Uhm zei laatst „niets dan respect te hebben voor de Syriëgangers, omdat die ervaren iets te moeten doen om de wereld beter te maken.””
Dreiging
Dezelfde jongeren zijn echter ook de reden dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) om het dreigingsniveau in ons land naar het op een na hoogste te tillen. Een behoorlijk effect voor een groep die zich pas sinds 2011 manifesteert, sinds de oorlog in Syrië begon. Sindsdien zijn er zo’n 120 jongeren die kant opgetrokken om te vechten, van wie er tot nu ongeveer 30 teruggekeerden.
Voorspellen wie er naar Syrië gaat, is eigenlijk niet te doen, stelt de hoogleraar. „Net zoals het niet goed te verklaren is waarom er zogeheten radicaliseringshaarden van jongeren voorkomen in Delft, Den Haag of Arnhem en niet ergens anders.”
Lijnen trekken naar ideologische conflicten uit het verleden is wel mogelijk. De Spaanse Burgeroorlog in de jaren dertig trok hordes ideologisch geïnspireerde vrijwilligers, net als het Duitse oostfront.
De Graaf: „Om strijders te trekken moet het conflict, behalve ideologisch beladen, van een soort uitzichtloze en schrijnende aard zijn. Zolang het nog niet helemaal is beëindigd, blijft het mensen nog voor lange tijd inspireren om zich ook aan te melden.”
Als tweede werd De Graaf duidelijk dat in dergelijke conflicten niet in eerste instantie de ideologie, maar vooral vrienden of familie de doorslag geven om mee te gaan doen. „In die groepen circuleren allerlei verhalen, al dan niet op waarheid gebaseerd. Via Facebooksites en netwerken komt men in aanraking met gewelddadige filmpjes of gruwelijke verhalen over het onrecht dat de moslimgemeenschap in Syrië wordt aangedaan. Je zou zo’n radicaal netwerk ook als een sekte kunnen zien, met bijbehorende technieken van groepsdwang.”
Vervolgens gaat men zelf op zoek naar mogelijkheden om een bijdrage aan de strijd te leveren. Dit proces versterkt zich tot het punt dat de groep geradicaliseerd is. „Vechten of sterven zijn dan nog de enige opties die als heldhaftig en eervol wordt aangemerkt.”
Een ander sterk wervend effect kan uitgaan van de strijders die van het front thuiskomen, met roem, aanzien en status. Zij moeten in de aanpak van dit probleem niet uit het oog worden verloren, stelt De Graaf: „Ademloos wordt er naar hun verhalen en ervaringen geluisterd.”
Verlangen
Het verlangen en geluk van deze strijders is volgens De Graaf „typisch voor nu. Een groot actueel probleem dat almaar aanzwelt, gevoed door levendige filmpjes van het front via YouTube. En het gebied waar gestreden wordt ligt relatief dichtbij.”
Een reëel probleem dus in de Nederlandse samenleving. Maar paniek is volgens De Graaf geen goede reactie. „Beter is het om oog te hebben voor groepsprocessen en de socialemediastrategieën van deze YouTube-oorlog.”