Preventie slokdarmkanker stap verder
AMSTERDAM. De preventie van slokdarmkanker bij patiënten met een door terugstromend maagzuur aangetaste slokdarm is een stap verder. Eerder ingrijpen bij deze patiënten voorkomt beter dat er zich kankercellen vormen dan de tot dusver gebruikelijke latere aanpak.
Dat blijkt uit onderzoek in negen Europese ziekenhuizen bij 136 patiënten gecoördineerd vanuit het Academisch Medisch Centrum. De resultaten zijn recent gepubliceerd in het Amerikaanse medische tijdschrift JAMA.
Slokdarmkanker is de snelst toenemende vorm van kanker. Een risicofactor is terugstromend maagzuur dat bij deze patiënten het slijmvlies van het onderste deel van de slokdarm kan aantasten. Dit staat bekend als de zogeheten ”Barrett-oesofagus”. Oesofagus is de medische benaming voor slokdarm. Norman Barrett was de Australische thoraxchirurg die het ziektebeeld in 1950 voor het eerst beschreef. „Van een Barrett-slokdarm spreek je als er in de binnenbekleding van de slokdarm andere cellen ontstaan die normaliter alleen in de maagwand voorkomen”, zegt arts-onderzoeker Nadine Phoa in het woensdag verschenen meinummer van het AMC Magazine. Die cellen leveren niet direct gevaar op, behalve als ze ook nog afwijkingen gaan vertonen en „onrustig worden.”
De meeste Barrett-patiënten laten zich om die reden periodiek controleren. Bij toenemende onrust worden deze cellen in het oppervlakkige laagje van de slokdarmwand kortdurend sterk verhit door middel van radiofrequente ablatie, waardoor ze afsterven. Het oorspronkelijke slijmvlies kan vervolgens teruggroeien en het risico op slokdarmkanker daalt sterk.
De vraagstelling bij het nieuwe onderzoek was echter of dit risico verder kan dalen als eerder wordt ingegrepen. Goed om te weten, want 25 tot 40 procent van de Barrett-patiënten vertoont op enig moment zulke onrustige cellen. Van de deelnemers aan de studie, allen met licht onrustige cellen, kreeg de helft de standaardbehandeling bestaand uit regelmatige controle door een endoscopist waarbij de slokdarm vanbinnen werd bekeken. Bij de andere helft werd het weefsel weggebrand.
Opzet van het onderzoek was om de patiënten drie jaar lang te volgen. Dat gebeurde echter niet. Bij een tussentijdse analyse bleek namelijk dat in de groep die alleen werd gecontroleerd bij achttien patiënten zeer onrustige cellen waren ontstaan en bij zes van hen zelfs kankercellen. In de groep bij wie al in een eerder stadium de onrustige cellen waren weggebrand, was dit slechts bij één patiënt het geval. Phoa: „Voor ons was dit reden om het onderzoek stop te zetten en alle daarvoor in aanmerking komende patiënten radiofrequente ablatie aan te bieden.”
De nieuwe aanpak verlaagt de kans op het ontstaan van zeer onrustige cellen óf kanker met 25 procent en het risico op een tumor met 7 tot 8 procent. Dit heeft geleid tot een aanbeveling voor een nieuwe behandelrichtlijn. Belangrijk is dat de cellen worden beoordeeld door een ervaren patholoog. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat bij vrij veel Barrett-patiënten ten onrechte de diagnose ”licht onrustig weefsel” wordt gesteld. „Die wil je natuurlijk niet meenemen”, zegt Phoa.