Binnenland

Jeugdkiekjes van Ridderkerker Rijsdijk

RIDDERKERK. Ridderkerker Teun Rijsdijk (72) duikt graag in het verleden. „Wie van zijn herinneringen kan genieten, leeft tweemaal”, citeert hij de Romeinse schrijver Martialis. Tal van verhalen –deels eerder als column verschenen– brengt hij nu in boekvorm uit. „Het leukst vind ik het als mensen uit Drenthe mij schrijven: „Bij ons ging het vroeger ook zo.””

Dick den Braber
9 April 2014 09:08Gewijzigd op 15 November 2020 09:55
Ridderkerker Teun Rijsdijk met de wasbus waarmee zijn moeder warm water in de teil (voorgrond) gooide voor de wekelijkse wasbeurt. Foto: Dick den Braber
Ridderkerker Teun Rijsdijk met de wasbus waarmee zijn moeder warm water in de teil (voorgrond) gooide voor de wekelijkse wasbeurt. Foto: Dick den Braber

Rijsdijk hoeft weinig moeite te doen om herinneringen boven te halen. „Een vliegende kraai heeft altijd wat. Een enkel woord op tv of in de krant kan me alweer aan het schrijven zetten.” Zoals een artikel in Trouw over W. G. van de Hulst. Van deze schrijver heeft hij heel wat boeken staan. „Ik weet nog hoe mijn moeder ons met Kerst voorlas uit ”Peerke en z’n kameraden”. Heel de familie zat erbij te janken. Veel van wat Van de Hulst schrijft is eigenlijk heel zielig. In die tijd was dat normaal. Nu heeft mijn oudste zoon liever niet dat zijn kinderen ze lezen. Maar bij ons in huis rennen ze gelijk naar boven, dan pakken ze ook Van de Hulst. Ze lezen graag, gelukkig. Dat maakt hun wereld groter.”

Totaal andere jeugd

De Ridderkerker schrijft zijn verhalen deels met het oog op zijn kleinkinderen. „Mijn jeugd was totaal anders dan die van hen. Daar wil ik hun over vertellen. Zij stappen bijvoorbeeld elke ochtend onder de douche; wij gingen elke vrijdagavond in de teil. Mijn moeder warmde in de wasbus zo’n 40 liter water op, dat ze bij het koude water gooide. Heel het gezin moest zich daar, om beurten, in baden. Als je dat in schoon water wilde doen, moest je zorgen dat je als eerste in de teil kwam.” Dat kreeg Rijsdijk vaak voor elkaar. „Ik was een van de oudsten thuis en had een grote mond. Nu nog, trouwens. Maar toen moest dat ook wel. Mijn moeder zei vaak: „Kinderen die vragen, worden overgeslagen.” Maar als je in een groot gezin je mond houdt, kom je niet aan bod.”

Geluk

De familie Rijsdijk bestond uit twee jongens en vijf meisjes. „Zeven kinderen en een huisorgel. Een gereformeerd gezin, kortom.” Ze waren niet arm maar leefden sober. „Een schoolreisje kon er wel van af, maar kleren werden eindeloos versteld en aan jongere kinderen overgedragen. En sokken met gaten gooide je niet weg; moeder stopte ze.”

Achteraf gezien had Rijsdijk het, als jongen, gemakkelijker dan de meiden. „Ik hoefde nooit af te wassen, bijvoorbeeld.” Hij had wel een andere, gehate plicht: dagelijks gras plukken voor de konijnen. „Zes of zeven grote Vlaamse reuzen. Ze bléven vreten.” De slacht maakte hier in de week voor Kerst een einde aan. „Ik heb zelf ook wel konijnen geslacht. Daar had ik geen moeite mee. Je moest wel goed voor zo’n dier zorgen, maar het was om op te eten.”

De soberheid die zijn opvoeding stempelde, betreurt hij niet. „Ik heb een fijne jeugd gehad waar ik met plezier aan terugdenk. Geluk hoeft geen geld te kosten. We deden veel spelletjes thuis. Vader prikte in de krant een letter; wij moesten dan zo veel mogelijk Nederlandse plaatsnamen opnoemen met die hiermee begonnen. Dat kostte geen cent. Ik had met genoeg regels te maken, maar ik ben er niet slechter van geworden.”

Gereformeerd

In zijn boek schrijft hij veel over het leven binnen de gereformeerde zuil. „Op zondag mochten we bijvoorbeeld niet fietsen; we gingen lopend naar de kerk. De gereformeerde kerk van toen kun je niet meer vergelijken met die van nu. Ik kijk er nu anders tegen aan.”

Toch zet hij zich niet tegen de kerk van zijn jeugd af. „Als ik in de natuur loop komen er vaak toepasselijke psalmregels bij me op. „Het ruime hemelrond vertelt met blijde mond…””

Ook in zijn vaste column in het kerkelijke maandblad grijpt hij met wat plaagstootjes weleens op die tijd terug. „Onze dominee, bijvoorbeeld, begint zijn preek altijd met: „Lieve mensen.” Dat zoetige gepamper zie je ook buiten de kerk, trouwens. Ik kan er slecht tegen. Daarom schreef ik een keer: „Je zegt dat wel elke keer, dominee, maar ik ben best weleens een rotzak, hoor. En ik kan er wel meer aanwijzen.””

”Jeugdkiekjes. Opgroeien in Ridderkerk”, Teun Rijsdijk; uitg. Boekscout.nl, Soest, 2014; ISBN 978-94-022-0661-6; 216 blz.; € 18,15.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer