’Koenigscollectie niet naar erfgenaam’
De zogenoemde Koenigscollectie moet niet worden overgedragen aan het familielid van verzamelaar Koenigs dat deze kunstverzameling heeft geclaimd. Dat meent de speciale Restitutie Commissie. Dat is dinsdag bekendgemaakt.
De erfgename denkt recht op teruggave van alle Koenigs–stukken uit Rijksbezit te hebben, omdat het om door collectionneur Franz Koenigs onvrijwillig kwijtgeraakte ’oorlogskunst’ zou gaan, die later in handen kwam van belangrijke nazi’s. De collectie behelst 34 schilderijen, vooral werken van Rubens, en 37 tekeningen van voornamelijke Duitse meesters als Dürer.
De Restitutie Commissie oordeelt anders dan de erfgename en heeft afwijzing van de claim geadviseerd aan staatssecretaris Van der Laan van Cultuur. De erfgename, kleindochter Christine Koenigs, noemt de beslissing ’beroerd’ en heeft al weinig hoop meer. „Ik heb al een brief van de staatssecretaris dat ze het advies overneemt." Van onvrijwillig bezitsverlies als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het nazi–regime, noodzakelijk voor teruggave, is volgens de commissie geen sprake. „Het bezitsverlies door Koenigs had uitsluitend een economische/zakelijke oorzaak." De commissie wijst daarbij op de internationale monetaire maatregelen, waardoor Koenigs al begin jaren ’30 en ’zonder dat sprake is van enig verband met het nazi–regime’, genoodzaakt was een lening af te sluiten en zijn kunstcollectie als onderpand over te dragen.
Toen aan de vooravond van de oorlog vervolgens bleek dat hij deze lening niet kon terugbetalen, verloor Koenigs de tekeningencollectie aan de bank en werden de schilderijen eveneens om deze reden verkocht.
Ten aanzien van zes bij de kwestie betrokken schilderijen concludeert de commissie dat onzeker is of deze schilderijen ooit tot de collectie van Koenigs behoorden, waarop het verzoek voor wat betreft deze groep meteen al strandde. „Dat klopt, die hoorden niet bij de collectie en hebben we nooit geclaimd", aldus Christine Koenigs.
De commissie stelt daarnaast vast dat Koenigs niet behoorde tot een vervolgde bevolkingsgroep noch daarmee gelijk gesteld kan worden. „Dit betekent dat er voor wat betreft de vaststelling van de onvrijwilligheid van de verkoop ook geen sprake is van een omkering van de bewijslast, zoals bij een verkoop door een joodse particulier tijdens de bezetting."
Christine Koenigs gaat de zaak bepraten met haar advocaat. Ze is het niet met de commissie eens: „Ze houden vast aan de gebeurtenissen van 1931 en daardoor vervalt al het andere. Daarnaast bevat het rapport van de commissies veel aannames en speculaties."