Hulpverlening bereidt zich voor op aanslag met vuile bom
Terroristen kunnen zomaar toeslaan in een winkelcentrum. Een bom met radioactief materiaal is gemakkelijk tot ontploffing te brengen. En dan? Is Nederland vervolgens hopeloos in paniek en hulpeloos overgeleverd aan de dingen die komen gaan?
Een aanslag zou er als volgt uit kunnen zien. „Een verblindend licht, een geweldige explosie en een loeiende vlammenzee. Overal kruipen gewonde slachtoffers uit de vale mist van rook en vuur. In één klap is de gehele omgeving vergiftigd door dodelijke gammastraling. Er ontstaat gigantische paniek op het plein. Ambulances komen met gillende sirenes aanrijden, maar worden onmiddellijk weer teruggestuurd omdat er niet voldoende beschermende kleding en maskers zijn.
Op ground zero heerst een toestand van absolute ontreddering. Overal liggen mensen op de grond, mannen in uniform, burgers, omgevallen rolstoelen, politie, bewakers. Mannen, vrouwen en kinderen wankelen weg van de plaats van de explosie, ze dragen de doden met zich mee of ondersteunen de gewonden. Radeloze slachtoffers die aan de rand van de rampplek worden tegengehouden door gewapende en wanhopige militairen. Niemand mag het terrein van de ramp verlaten voordat de ontsmettingseenheden zijn gearriveerd.”
Angstaanjagend. Maar hoe realistisch is het scenario dat journalist Aad van den Heuvel schetst in zijn boek ”Vuile bom”?
Explosief
Tijdens een symposium vorige week in het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) bleek dat Nederland zich wel degelijk voorbereidt op een aanslag met een ‘vuile bom’: hulpdiensten worden getraind, ziekenhuizen richten zich erop in en het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMC Utrecht heeft de nodige expertise in huis. We kunnen een aanslag met een vuile bom goed aan, is de teneur van de bijeenkomst.
Hoe groot de gevolgen van een aanslag met een vuile bom zijn, hangt sterk af van de zwaarte van het explosief en de soort en de hoeveelheid radioactieve stof, stelt Ronald de Groot, stralingsdeskundige van het NVIC. Door de explosie zal de radioactieve stof zich in de omgeving verspreiden.
Brandweer en ambulance zullen snel ter plekke zijn, is de verwachting van Antoinette van Riel, toxicoloog van het NVIC. Hulpverleners moeten zich ervan bewust zijn dat ze risico lopen op besmetting met radioactief materiaal (zie kader ”Radioactiviteit”). „Hulpverleners die patiënten ontsmetten, moeten spatwaterdichte kleding aan. Ook zijn luchtfilters gewenst om het inademen van radioactieve deeltjes te voorkomen. Het is verstandig om de kleding na afloop als radioactief afval te behandelen en apart af te voeren.”
En als de beschermende kleding voor de hulpverleners niet direct beschikbaar is? „Dan hoeven hulpdiensten een slachtoffer echt niet te laten creperen. Het gevaar dat hulpverleners lopen door de radioactieve straling, is beperkt”, stelt De Groot (zie kader ”Alexandr Litvinenko”).
Mensen in de omgeving kunnen radioactieve stof op hun huid en kleding hebben gekregen. Zolang ze die stof meedragen, zijn ze een stralingsbron. Zij moeten dus eerst ter plaatse worden ontsmet; om een aantal redenen. „Opname door de huid wordt verhinderd, de verspreiding naar de omgeving wordt voorkomen en de afdeling spoedeisende hulp blijft vrij van radioactieve stoffen. Anders moet na afloop het halve ziekenhuis worden schoongemaakt”, somt Van Riel op.
Radioactief
Het ontsmetten van de patiënten is een hele klus. „Ze moeten zich uitkleden en zich daarna zorgvuldig met lauw water afspoelen.” Daarvoor wordt bij de rampplek een mobiele ontsmettingsruimte ingericht. „Als er geen water bij de hand is, kunnen droge poeders als meel en zand ook helpen”, weet Van Riel. Met een set droge, schone kleren aan kunnen ze vervolgens weer naar huis.
Sommigen zullen, zich niet bewust van radioactieve besmetting, direct naar huis gaan. Dat is volgens De Groot geen onoverkomelijk probleem als ze zich thuis douchen en hun kleren in de wasmachine stoppen.
Er zullen ook mensen in paniek naar het eerste het beste ziekenhuis gaan, verwacht de stralingsdeskundige. „Ze moeten dan wel ter plekke worden gecontroleerd op radioactiviteit en zo nodig worden ontsmet. Dit kan door simpelweg te douchen.”
Met een mobiele ontsmettingsunit kunnen ziekenhuizen voorkomen dat het halve gebouw na afloop moet worden ontsmet. Wie gaat voor de aanschaf van zo’n mobiele ontsmettingsunit opdraaien? „Dit zullen de ziekenhuizen zelf moeten regelen. Voor de kleinere, regionale ziekenhuizen kan dat een aanslag betekenen op het budget”, erkent De Groot. „Maar ook zij zullen zich moeten voorbereiden op de stroom patiënten die op gang komt na een aanslag met een vuile bom.”
Vooral mensen in de directe omgeving van de ontploffing lopen risico. Die kunnen gewond raken door rondvliegende scherven met radioactieve stof (zie kader ”Radioactief besmet”). Daardoor kunnen ze inwendige besmettingen oplopen: de radioactieve stof komt dan in hun bloedbaan terecht.
„Het gevaar bestaat dat de stof wordt opgenomen in de weefsels: de patiënt wordt dan voor langere tijd inwendig bestraald. Gewonde slachtoffers moeten hoe dan ook zo snel mogelijk naar het ziekenhuis worden vervoerd”, vervolgt de stralingsdeskundige. „Daar kan de ernst van de besmetting worden bepaald. Het NVIC geeft aan of behandeling met zogeheten antidota zinvol is. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft daarvan een voorraad beschikbaar. Het instituut kan die op aanvraag per spoedkoerier laten bezorgen. Vervolgens kan de behandeling starten.”
Als ziekenhuizen in de omgeving over te weinig bedden beschikken, kan het UMC samen met de ministeries van Defensie en Volksgezondheid binnen dertig minuten een calamiteitenhospitaal met 200 bedden inrichten.
„Het NVIC beschikt daarnaast over vier stralingsdeskundigen die 7 dagen per week 24 uur per dag telefonisch bereikbaar zijn”, weet Van Riel. „Een aanslag met een vuile bom is nog niet voorgekomen. Maar Nederland is er dus wel degelijk op voorbereid.”
Radioactiviteit
Sommige atoomsoorten zijn radioactief: ze zijn instabiel en veranderen spontaan in een andere atoomsoort. Daarbij zenden ze ioniserende straling uit. Dit proces heet radioactief verval.
De meest voorkomende soorten ioniserende straling zijn alfa-, bèta- en gammastraling. Deze straling kan het DNA in cellen in het menselijk lichaam veranderen. Daardoor kan jaren later kanker ontstaan.
Alfastraling bestaat uit heliumkernen, relatief grote deeltjes die door de opperhuid worden tegengehouden. Ze zijn vooral gevaarlijk bij een inwendige besmetting, bijvoorbeeld door inademing. Alfastralers zijn bijvoorbeeld isotopen van uranium en plutonium, deeltjes met een lange halfwaardetijd.
Bètastraling bestaat uit vrij bewegende elektronen of positronen. Deze kunnen centimeters ver in het lichaam doordringen. Ze kunnen worden tegengehouden door een plaat aluminium of plexiglas. Bètastralers zijn bijvoorbeeld koolstof-14, kalium-40 en jodium-121.
Gammastraling dringt het verst door in het menselijk lichaam. Ze bestaat –net als licht– uit fotonen, maar dan met heel veel energie. Deze kunnen worden tegengehouden met een dikke laag lood of metersdik beton. Voorbeelden hiervan zijn kobalt-60 en cesium-137, twee isotopen die in de medische wereld worden gebruikt voor het bestralen van kankercellen. En laten deze deeltjes nu ook in de belangstelling staan bij terroristen die plannen hebben voor het maken van een vuile bom. Aan die stoffen is wereldwijd tamelijk eenvoudig te komen.
Alexandr Litvinenko
Ex-KGB-kolonel Alexandr Litvinenko wordt op 1 november 2006 met vergiftigingsverschijnselen in een Londens universitair ziekenhuis opgenomen. Na enkele weken overlijdt hij. Uit sectie blijkt de Rus te zijn vergiftigd met radioactief polonium-210. Hij heeft het gif binnengekregen via een kopje thee.
Volgens toxicoloog Antoinette van Riel laat het geval-Litvinenko zien dat het gevaar van besmetting voor hulpverleners die blootgesteld worden aan patiënten die inwendig radioactief besmet zijn, gering is bij de behandeling van slachtoffers van een aanslag met een vuile bom.
„Ze waren drie weken intensief bezig met de patiënt. Zonder dat bekend was dat Litvinenko was blootgesteld aan polonium-210. Na de ontdekking werd het ziekenhuispersoneel gecontroleerd op besmetting. In de urine van enkele hulpverleners werden sporen aangetroffen van polonium, tot maximaal vier keer meer dan de achtergrondwaarde. De poloniumbesmetting bleek te zijn veroorzaakt door contact met urine en feces van Litvinenko.”
Uit deze casus kunnen verpleegkundigen volgens Van Riel leren dat het risico op zogeheten secundaire besmetting klein is en dat de gevolgen meevallen. „Hulpverleners moeten er echter wel op bedacht zijn maatregelen te treffen om de blootstelling zo klein mogelijk te maken.”
Radioactief besmet
Na blootstelling aan een sterke radioactieve bron kan stralingsziekte optreden. „Binnen enkele minuten of uren zal de patiënt last hebben van braken, misselijkheid, hoofdpijn en koorts”, legt stralingsdeskundige Ronald de Groot uit.
„De ernst van de blootstelling kan snel worden ingeschat door de afname van het aantal witte bloedlichaampjes 48 uur lang te registreren.” Na een periode van dagen of weken zonder klachten zal de stralingsziekte in volle hevigheid optreden, en schade veroorzaken aan voornamelijk beenmerg en maag-darmkanaal. Ten slotte breekt de deterministische fase aan, waarin de patiënt herstelt of overlijdt.
Na de ontploffing van een vuile bom is het optreden van stralingsziekte niet waarschijnlijk. De opgelopen stralingsdosis zal hiervoor te laag zijn. Slachtoffers kunnen echter wel uitwendig besmet raken met radioactief materiaal. „De bestraling gaat door zolang de stof op de kleding of de huid zit. Ontsmetting van de slachtoffers is dus het eerste wat hulpverleners moeten regelen”, aldus De Groot.
Is een slachtoffer gewond geraakt, dan is behalve uitwendige besmetting ook de kans op inwendige besmetting groot. Hij krijgt dan radioactief materiaal in zijn lichaam en wordt inwendig bestraald. Zo’n patiënt moet na uitwendige ontsmetting zo snel mogelijk in het ziekenhuis terechtkomen.
Vier uur na de blootstelling kan het radioactieve materiaal in de urine worden gemeten. Afhankelijk van de soort radioactieve stof zullen deskundigen maatregelen treffen. De Groot: „Bij cesium bijvoorbeeld moet de opname door het lichaam worden verminderd en de uitscheiding worden versneld.”