Hij stond op de bres voor talloze bekeerlingen die naar een islamitisch land dreigden te worden uitgezet. Ook strijdt mr. Frans-Willem Verbaas al jaren tegen het „mensonwaardige bestaan” van uitgeprocedeerde asielzoekers in detentiecentra. Het verhaal van een predikantszoon die advocaat werd, de kerk verliet, maar er na jaren terugkeerde.
Na een bezoek aan een ernstig ziek familielid in een verpleeghuis in het Gelderse Oosterbeek doet Verbaas voor een interview Apeldoorn aan, de plaats waar hij opgroeide. Hij vertelt dat zijn tante in de laatste levensfase verkeert. Ze reageert niet meer op mensen aan haar bed. „Ik heb haar hand vastgehouden en enkele psalmen met haar gelezen. Psalm 23, Psalm 103.”
Verbaas citeert de laatste uit zijn hoofd, op gedragen toon, in een vertaling die hij ooit tegenkwam. „„Wat is de mens? Zijn dagen zijn als het gras. Hij is als een bloem die bloeit in de wei en verdwijnt zodra de wind hem verzengt. De plek waar hij stond kent hem niet meer.” Na het Bijbellezen heb ik mijn tante de zegen gegeven. Ik denk dat ik dat mag doen, al ben ik geen predikant.”
Aan tafel zit een man met een klein postuur, gestoken in een corduroy colbert. Hij spreekt met een zachte stem. Over zijn leven, zijn geloof, zijn werk. Zo stond Verbaas een kleine 200 bekeerlingen bij, ex-moslims die christen werden en vreesden voor hun leven bij gedwongen terugkeer naar landen als Iran en Afghanistan. Op een enkeling na kregen ze alsnog een verblijfsvergunning.
Vorig jaar trad hij op als advocaat van de dorststakende asielzoeker Nessar in detentiecentrum Rotterdam. Een hele zondag –aan de kerkdienst in de protestantse gemeente in zijn woonplaats Heiloo kwam hij niet toe– was Verbaas druk vanwege de „levensbedreigende situatie” van de uitgeprocedeerde Afghaan.
Een werkweek eindigt voor Verbaas niet na veertig uur. Mensen die hem meemaakten in de periode dat zaken van Iraanse bekeerlingen volop speelden, spreken van zijn grote betrokkenheid en gedrevenheid. Het kon zomaar gebeuren dat op zaterdagavond om tien uur de telefoon ging. Verbaas aan de lijn. Hij had nog een vraag over een dossier dat hij zat te bestuderen.
Zelf zegt de vreemdelingenadvocaat, werkzaam bij Collet Advocaten Alkmaar, tussen de 40 en de 65 uur per week te werken. Aan zijn hobby’s –kunstschilderen, het schrijven van een roman– komt hij nauwelijks toe. De interesse voor het laatste deelt hij met zijn neef en naamgenoot ds. Frans Willem Verbaas uit Heusden, die een aantal kerkhistorische romans schreef. Lachend: „Bij een artikel over mij in dagblad Trouw stond een keer een foto van mijn neef.”
In wat voor gezin groeide u op?
„Ik ben als middelste van drie zonen opgegroeid in een liefdevol gezin. Mijn vader was predikant van de Goede Herderkerk in Apeldoorn. Hij was licht hervormd. Ik kreeg geen groot zondebesef mee. Kerkgang was niet verplicht, maar ik heb er nooit tegen gerebelleerd. Als jongen had ik al een zeker verlangen naar God. Ik vond Hem aanvankelijk meer in de natuur dan in de kerk. In het Kroondomein zag ik ’s ochtends vroeg herten en zwijnen lopen. Geweldig.”
Er kwam een tijd dat u niet meer naar de kerk ging.
„Vanaf mijn studententijd ben ik een jaar of tien vrijwel niet in de kerk geweest. Ik beschouwde mezelf ook een periode als atheïst. Maar ik kwam terug, ik ben een spijtoptant. Ik ga weer wekelijks met vreugde naar de kerk, als het even kan.” Glimlachend: „Ik help tegenwoordig zelfs mee in de kindernevendienst. We worden als gemeenteleden allemaal ingeschakeld.”
Het atheïsme bevredigde u niet?
„Nee, ik vond het uiteindelijk toch leeg. Voor veel hoog opgeleiden is atheïsme de norm. Het idee heerst dat het geloof achterhaald is of –erger nog– iets is voor de dommen. Bij mezelf heeft het tot mijn veertigste geduurd voordat ik goed kon plaatsen waar het in het geloof werkelijk om gaat. Dat is een kwestie van rijping.”
Wat is voor u de kern van het geloof?
Verbaas herhaalt de vraag, leunt achterover. „Ik denk dat het een misverstand is dat geloof vooral met theologische opvattingen te maken heeft. Het is allereerst een zaak van vertrouwen. Ik zie mezelf als volgeling van Christus. Hem volgen betekent: jezelf verloochenen en anderen liefhebben.”
U bent lid van een protestantse gemeente, maar ook betrokken bij een klooster.
„In de jaren negentig bezocht ik voor het eerst kloosters. Toen we in 2006 in Heiloo gingen wonen, hoorde ik de klokken van de Sint-Adelbertabdij in het naburige Egmond-Binnen luiden en kwam ik in contact met de broeders daar. Ik werd getroffen door de toewijding waarmee ze met hun geloof bezig zijn. Ze hebben zes diensten op een dag. Vorig jaar mei ben ik oblaat geworden van deze abdij.”
Wat betekent het om oblaat te zijn?
„Een oblaat is iemand die God zoekt en net als de benedictijnse monniken de leefregel van Sint-Benedictus onderschrijft. Dit houdt onder meer in dat je je oefent in nederigheid en dagelijks vormgeeft aan de lectio divina, de geestelijke lezing, en het gebed. Soms bezoek ik een dienst in het klooster, maar met een drukke baan en een gezin komt dat er weinig van. Het is niet de bedoeling dat ik mijn gezin verzaak omdat ik met het geloof bezig ben.”
Hoe wordt iemand oblaat?
„Je wordt eerst onderwezen in wat het betekent om als oblaat in het leven te staan. Ik heb daarvoor tweeënhalf jaar een traject gevolgd. Daarna heb ik de oblatenbelofte afgelegd, waarmee ik aangaf dat ik de leefregel van Benedictus aanvaard, mezelf wil verloochenen en Christus navolgen.”
Wat betekent zelfverloochening voor u in de praktijk?
„Bij de dingen die ik doe, gaat het niet om wat ikzelf wil of hoe anderen ertegen aankijken, maar om wat God ervan vindt. Het Evangelie is daarvoor een belangrijke maatstaf. Het betekent vooral je naaste liefhebben als jezelf. Ook moet je zaken zoals egoïsme, egocentrisme, ijdelheid en arrogantie uitbannen.”
Een lastige opdracht?
„Het is iets waar je aan moet blijven werken. Je bent er nooit klaar mee.”
Wat kost u daarbij de meeste moeite?
Hij leunt weer achterover, kijkt peinzend naar buiten. „Ik vind het soms moeilijk de juiste balans te vinden tussen mijn gezin en mijn baan. Wat vraagt God daarin van mij? Mijn werk is belangrijk en voor m’n cliënten staan er vaak grote belangen op het spel. Maar het werk is eveneens een hongerig monster dat voortdurend vraagt er meer tijd in te stoppen. Toch wil ik ook aandacht hebben voor mijn vrouw en kinderen.”
Hoe geeft u invulling aan de dagelijkse Bijbellezing?
„Ik probeer elke dag tijd te maken voor een contemplatieve lezing. Dit betekent dat ik een gedeelte eerst hardop lees. Daarna lees ik het nog eens, met de vraag: Wat valt me op aan de tekst, zijn er passages of woorden die eruit springen, en wat zegt dit gedeelte mij? Dat lukt niet altijd. Voor een belangrijke rechtszitting ben ik soms tot diep in de nacht bezig met de voorbereiding. Dan komt er niet meer zo veel van een geestelijke lezing, tenminste niet met de concentratie die je daarvoor nodig hebt.”
Waarom koos u als advocaat voor een specialisatie in het vreemdelingenrecht?
„Het leek me interessant verhalen te horen van mensen die uit oorlogsgebieden komen. Al snel werd ik getroffen door de situatie waarin veel asielzoekers en illegalen zich bevinden, met name in de centra voor vreemdelingendetentie, de kelders van onze maatschappij.
Ik heb in 2012, voor een deel met succes, een kort geding gevoerd voor acht uitgeprocedeerde Iraniërs, voornamelijk bekeerlingen, in Kamp Zeist. Zij zaten in een gebouw met ventilatie die niet deugde en kwamen één uur per dag buiten. Onder hen waren zwangere vrouwen. Ik vond dat schokkend.
Asielzoekers die via Schiphol ons land binnenkomen, belanden standaard een week of twee in een detentiecentrum. Onder hen zijn op dit moment veel Syriërs. Vanuit een oorlogssituatie komen ze hier rechtstreeks in de gevangenis terecht. Dat vind ik ontoelaatbaar. Als het overduidelijk is dat mensen uit Syrië komen, zou je ze rechtstreeks naar een asielzoekerscentrum moeten sturen, zeker gezinnen met kinderen.”
Wat drijft u om zich los van de individuele asieldossiers van uw cliënten voor zulke zaken in te spannen?
„Veel mensen weten niet wat er in de centra voor vreemdelingendetentie gebeurt. Maar het is onrecht, en ik vind dat ik dat aan de kaak moet stellen. Neem het opsluiten van hongerstakers in een isoleercel. Daar is geen enkele medische reden voor, terwijl je er wel allerlei bijwerkingen mee riskeert, zoals angstaanvallen, hallucinaties en psychosen. Ik strijd daar sinds 2009 tegen. Het lijkt erop dat deze praktijk vorig jaar na de hongerstakingen is verlaten.”
Critici zien een honger- of dorststaking als een onacceptabel chantagemiddel.
„Hongerstakingen zijn vooral bedoeld om aandacht voor een schrijnende situatie te vragen. Ze duren vaak niet langer dan een week en hebben geen grote lichamelijke gevolgen. Wel ben ik erg tegen een dorststaking. Het middel is erger dan de kwaal. Als je niet drinkt, overlijd je binnen een week.
Ik heb vorig jaar bij Nessar geprobeerd hem de dorststaking uit het hoofd te praten, maar dat lukte niet. Cliënten houden hun eigen wil. Als ze bij een dorststaking niet naar me luisteren, laat ik hen niet vallen. Werkers in de detentiecentra kunnen nog zo betrokken zijn, de asielzoekers zien hen toch als tegenstanders. Als advocaat heb ik een andere positie. Ik ben er voor de cliënt. Bij Nessar ben ik er uiteindelijk met veel moeite in geslaagd de behandeling van zijn zaak te vervroegen, waarna hij toch weer ging drinken.”
Als het gaat om bekeerlingen, klinkt soms de zorg dat ze mogelijk christen worden om een verblijfsvergunning te krijgen. Hoe reëel is dat gevaar?
„Het is eerlijk om onder ogen te zien dat dit inderdaad een gevaar is. Ik werk ook niet overal aan mee. Wanneer een asielzoeker me niet duidelijk kan maken wat het geloof voor hem betekent, neem ik hem niet als cliënt.
Ooit zei een bekeerlinge wier asielverzoek al twee keer was afgewezen, dat ze belijdenis wilde doen om een nieuw argument te hebben om een aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen. Toen heb ik gezegd: U bent als volwassene gedoopt, dat was uw belijdenis. Je moet de kerk niet gebruiken om een nieuwe procedure te kunnen starten. Daar moet een kerk zich ook niet voor lenen.”
In hoeverre stempelt uw christen-zijn uw werk?
„Ik vind het belangrijk dat vreemdelingen menswaardig worden behandeld. Dat is ook een Bijbelse opdracht. Daar zet ik me voor in. In de tijd dat ik bezig was met het kort geding over een gebouw in Kamp Zeist ging ik naar een dienst in de abdij. Ik kwam te laat aan. Toen ik binnen liep, klonk net een tekst uit het gebed van Salomo: „Geef uw dienaar een opmerkzame geest om recht te spreken over uw volk en onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad.” Ik dacht: Die tekst is voor mij! Onderscheid maken tussen goed en kwaad, daar gaat het om.”
Levensloop Frans-Willem Verbaas
Mr. drs. Frans-Willem Verbaas (1967) groeide op in een hervormd predikantsgezin. Na zijn studie rechten en bestuurswetenschappen in Groningen werd hij beleidsmedewerker bij de gemeente Hoogeveen. Vanaf 2000 is hij werkzaam op het gebied van asiel- en vreemdelingenrecht. In 2005 publiceerde hij ”Er is thans geen grond...”, over het asielbeleid. Hij werkt voor Collet Advocaten Alkmaar en is bestuurslid van de Vereniging Asieladvocaten en -Juristen Nederland.
Verbaas is getrouwd en heeft twee kinderen van één en zeven jaar. Hij is lid van de protestantse gemeente Heiloo en oblaat van de Sint-Adelbertabdij in Egmond.