Maria Vermeulen (SGJ Christelijke Jeugdzorg) over de nieuwe Jeugdwet
De jeugdwet, die gemeenten verantwoordelijk maakt voor de jeugdzorg, kreeg deze week een meerderheid in de Senaat. Preventiemedewerkster en trainer Maria Vermeulen van SGJ Christelijke Jeugdzorg wil de kansen die de wet de jeugdzorg biedt met beide handen aangrijpen. „We krijgen gewoon een nieuw vak.”
Als je de afgelopen vijftien jaar met een hulpvraag aan de slag ging, kwam je terecht in een bureaucratisch proces. Stel dat de hulpvraag begon bij de huisarts, die constateerde: moeder kan het allemaal niet meer aan en gaat zich af en toe fysiek te buiten. Zijn vraag aan mij zou dan zijn: wat kun je doen?
Aan een hulpverleningsproces moet een hulpvraag van de cliënt ten grondslag liggen. Mijn antwoord zou dus zijn geweest: ze mag me bellen. Na een eerste telefonisch contact zou je dan je voorlopige inschatting op papier zetten. Wat speelt er en welke hulp zou er nodig zijn?
Ook zou ik in zo’n eerste contact een risico-inventarisatie van het gezin hebben gemaakt. Gaandeweg is in de jeugdzorg bepaald dat zoiets al in het eerste gesprek moet gebeuren. Eigenlijk kun je wel zeggen dat het waarborgen van de veiligheid en de verantwoordelijkheid daarvoor door de jaren heen expliciet bij de jeugdzorg is gelegd.
Inmiddels is iedereen het er wel over eens dat dat voor de manier van werken in de ambulante jeugdzorg grote gevolgen heeft gehad. Om even bij het voorbeeld van de moeder te blijven, na het bepalen van het hulpaanbod moet je die hulp aanvragen. In jargon heet dat: je moet een indicatie krijgen van Bureau Jeugdzorg. Dat betekent: een format invullen, inclusief een analyse van de situatie en de geschiedenis. De beoordeling kan zomaar zes weken in beslag nemen. Na een positief besluit was een wachttijd van drie maanden tot voor kort heel gangbaar.
Kon je eenmaal aan de gang, dan werd je als hulpverlener automatisch de spil in het proces. Je was de hoofdbehandelaar die het proces ging initiëren. Uiteraard in overleg met de cliënt, zoals in dit geval de moeder. Maar jij ging vertellen wat zij kon verwachten en moest doen.
Veel mensen zijn de gezinshulp als nogal bevoogdend gaan ervaren. Dat is mede het gevolg van de manier waarop we de afgelopen vijftien jaar ons werk hebben moeten doen.
In veel beleidsnotities van gemeenten staat de eigen kracht van mensen voorop. Ik vind dat zonder meer terecht. Een bevoogdende houding past slecht bij de dienstbare basishouding die je ook als christelijke hulpverlener wilt aannemen. Daar komt de vraag nog bij of je als hulpverlener ooit de veiligheid kunt borgen van het gezin waarin je werkt. De buurman, de betrokken ooms en tantes en de wijkouderling weten vaak veel beter dan jij wat er zoal achter de voordeur gebeurt. Het grote voordeel van de nieuwe Jeugdwet is voor mij dan ook dat hij het mogelijk maakt de jeugdhulp opnieuw te organiseren. De verantwoordelijkheid komt straks te liggen bij al diegenen uit de directe omgeving van de cliënt die verantwoordelijkheid willen en kunnen dragen. Dat wet biedt dus kansen die we bij SGJ Christelijke Jeugdzorg, net als bij elke jeugdzorginstelling, met beide handen proberen aan te grijpen. Eigenlijk krijgen we gewoon een ander vak.
Alle jeugdwerkers bij ons worden nu geschoold in wat je het werken nieuwe stijl zou kunnen noemen. Het beter betrekken van de hulpvrager bij de hulpverlening staat daarin centraal. Overigens houd ik er niet van om nu opeens met dedain te spreken over de manier waarop hulpverleners jaren hebben gewerkt. Dat kon zeker beter en iedereen is het erover eens dat het aannemen van een bevoogdende houding in een probleemgezin niet goed is en niet werkt. Maar veel keuzes krijg je nu eenmaal opgedrongen in een maatschappelijke context. Dat geldt ook voor de politieke keuzes die de afgelopen jaren over de jeugdzorg zijn gemaakt.
Als die moeder uit het voorbeeld mij vandaag zou bellen, stel ik voor om morgen langs te komen. En ik zou met haar afspreken dat bij het gesprek iemand aanwezig is die veel van haar gezinssituatie weet. Vervolgens gaan we samen proberen om de kring van mensen die iets voor haar kunnen betekenen zo groot mogelijk te maken. De sportleraar mag aanschuiven, maar ook de buurman of de dominee.
Als het plaatje compleet is, ga ik proberen een familienetwerkberaad in te plannen. Dat is een overleg van professionals en niet-professionals samen, voor het bepalen van de probleemaanpak. Tijdens zo’n beraad is er een besloten deel, waarin alle professionals zich even terugtrekken. Pas als het familienetwerk het eens is over het plan van aanpak kom ik er weer bij.
Het netwerk kan een plan hebben gemaakt waarin ik als hulpverlener geen inhoudelijke taak krijg. Dat is in principe prima. In andere situaties krijg ik alleen een coördinerende taak.
Ik denk dat de Jeugdwet ook de manier van werken verandert van de collega’s die hun werk doen in het gedwongen kader, bijvoorbeeld nadat de kinderrechter een kind of jongere onder toezicht heeft geplaatst. Je ziet dat al in gemeenten die experimenteren met dwang- en drangprojecten. Jeugdhulpmedewerkers die normaal pas na een ondertoezichtstelling (ots) in beeld komen, gaan daarbij op vrijwillige basis preventief aan de slag in gezinnen waar escalatie dreigt.
Het resultaat is spectaculair: de ouders voelen zich betrokken en nemen hun verantwoordelijkheid, met als gevolg een enorme daling van het aantal ots’en dat je moet aanvragen. Een collega uit Amsterdam die met dertig gezinnen in zo’n project zit, zei laatst: Vroeger zou ik dertig ots’en hebben gehad, nu maar één. Als de Jeugdwet van kracht is, heb ik er alle vertrouwen in dat je die ontwikkeling straks in meer gemeenten ziet.