„Verwijt van oubolligheid weerlegd”
Naïef. Bij alle pluspunten die het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bevat, is dat toch het eindoordeel waar dr. Bart Jan Spruyt van de Burke Stichting op uitkomt.
Dat een zo gezaghebbend instituut als de WRR een verval van het morele peil constateert, vindt Spruyt op zich winst. Met zoveel woorden is dan toch gezegd dat premier Balkenende een punt had toen hij het debat over waarden en normen opende. Het verwijt dat hij spoken zag en terug wilde naar de oubolligheid van de jaren vijftig, wordt daarmee afdoende weerlegd.
Spruyt: „De samenleving kan niet zonder een bezielend verband. Als dat wordt uitgehold door normoverschrijdend gedrag en de overheid treedt daar onvoldoende tegenop, heeft dat funeste gevolgen. Het is zonder meer positief dat de WRR daar de vinger bij legt.”
In het maandagochtend gepresenteerde rapport onderstreept de WRR het belang van maatschappelijke instituties, met name van het onderwijs. De raad bepleit dat het onderwijs meer dan tot nu toe verplicht wordt essentiële elementen uit de geschiedenis, zoals de waarde van onze constitutionele democratie, over te dragen. Ook dat heeft zijn volledige instemming.
Dat de WRR vervolgens aandacht vraagt voor de prominente rol die de media spelen bij het overdragen van waarden en normen, vindt hij terecht. „In mijn ogen hebben de media sterk bijgedragen aan de teloorgang van waarden en normen door een moderne gedachtegoed te propageren. Als dat proces zou worden gekeerd, zou ik daar volledig achter staan. Maar ik zou niet weten hoe dat is te bereiken. De WRR doet een beroep op de media, maar ik verwacht daar weinig van. Het is naïef om te denken dat de overwegend links-liberale media zich door wie dan ook laten gezeggen.”
Minstens zo teleurstellend vindt Spruyt dat de WRR het belang van het gezin niet onderkent. Hij is er in het even lijvige als taaie rapport althans nauwelijks iets over tegengekomen. „Dat vind ik echt onbegrijpelijk. Als ergens de overdracht van waarden en normen plaats moet vinden, is het wel tijdens de opvoeding.”
Nog fundamenteler is zijn kritiek op het vertrekpunt van de WRR. „De raad constateert dat de Joods-christelijke traditie en de klassieke deugdenleer hebben afgedaan. De WRR beschouwt dat min of meer als een voldongen feit. Vervolgens gaat de raad op zoek naar de gemeenschappelijke waarden en normen van de moderne samenleving.”
De WRR doet dat overigens in navolging van premier Balkende, tekent Spruyt aan. „Hij heeft aangegeven dat de bron van goed en kwaad in de samenleving zelf ligt. Balkenende zegt daarmee als het ware: Samenleving, zeg maar wat je wilt en waarvoor je kiest.”
Een benadering die volgens hem veel vruchtbaarder zou zijn, is de vraag te stellen of de huidige decadentie juist niet wordt veroorzaakt door de veronachtzaming van de Joods-christelijke traditie en van de klassieke deugdenleer. „Naar mijn stellige overtuiging zou dat leiden tot belangrijke ontdekkingen. De Joods-christelijke traditie gaat ervan uit dat het menselijk hart vol gevaarlijke gedachten en impulsen is. Als dat het vertrekpunt is, is het misplaatst om te denken dat het goede vanuit de individuele mens zelf voortkomt. Dan is het een hopeloze operatie waarmee de WRR bezig is.”
Toch ziet Spruyt ook wel weer lichtpuntjes. Hij wijst erop dat er nog een deelrapport aankomt van prof. G. van den Brink die daarin pleit voor een nieuw beschavingsoffensief. „Dat zou kunnen aansluiten bij wat ik en anderen tegenkomen bij de huidige generatie studenten. Zij hebben de buik vol van de onverschilligheid en de vrijblijvendheid onder hun ouders. Er is onder deze nieuwe generatie grote behoefte aan een nieuwe orde van houvast en duidelijkheid.”