Hartverscheurende verhalen van overlevenden Holocaust in Nijkerk
NIJKERK. „Mooie, lieve mensen zijn het. De levensverhalen die ze ons vertelden waren hartverscheurend.” Journalist Arjeh Kalmann en fotograaf Bert Nienhuis portretteerden in Israël wonende overlevenden van de Holocaust. Hun expositie ”De kinderen die nog leven” is de komende weken te zien in het Israëlcentrum van Christenen voor Israël in Nijkerk.
Hartverscheurend is het relaas van Debora Steigman. Haar moeder regelde voor haar een onderduikadres waardoor zij als enige van het gezin de Tweede Wereldoorlog overleefde. „Voor mijn vader heb ik warme gevoelens”, zegt ze. „Maar op mijn moeder ben ik nog altijd boos. Zij heeft ervoor gezorgd dat ik helemaal alleen achtergebleven ben.” „Terwijl”, aldus Kalmann, „die moeder heeft gedaan wat elke moeder zou doen in een uiterste poging om haar kind te laten overleven.”
Een andere overlevende van de Holocaust, Zahava Zukermann, vertelt: „Tijdens de Dodenmars herkende ik mijn moeder in een wandelende hoop vodden waarvan alleen de ogen zichtbaar waren. Samen zijn we bij Gdansk bevrijd. Van onze hele familie van 79 mannen, vrouwen en kinderen, waren we als enigen over.”
Kalmann en Nienhuis interviewden en fotografeerden de ‘kinderen die nog leven’ in opdracht van de Stichting Vrienden van Amcha in Nederland. Ze ondersteunt de organisatie Amcha Israël, die hulp biedt aan overlevenden van de Holocaust. Hulp die nodig blijft, want hun verleden laat hen niet los. Een zin in het boek dat bij de expositie hoort, is veelzeggend: „De ervaring leert: je haalt wel een mens uit de oorlog; nooit haal je de oorlog uit de mens.”
De overlevenden hadden het zwaar. „Zelfs in Israël, waar ze vaak aankwamen na vele omzwervingen door Europa, was er aanvankelijk weinig belangstelling voor hun verhaal. Dus zwegen ze, soms decennialang”, zegt Kalmann. „Het land was heel sterk gericht op het eigen overleven en in de militaire heroïek die er heerste pasten hun verhalen niet. Velen in Israël vonden trouwens dat de Europese Joden zich maar hadden laten afslachten in de Tweede Wereldoorlog. Eigenlijk pas na het Eichmannproces van 1961 beseften de Israëli’s wat uit Europa afkomstige landgenoten hadden doorgemaakt. Vervolgens duurde het nog bijna dertig jaar voordat Amcha werd opgericht.”
Zo’n 300 beroepskrachten verlenen nu in veertien Amchacentra psychosociale hulp aan Holocaustoverlevenden. Kalmann: „Vaak kwamen ze pas bij Amcha terecht nadat hun kinderen de deur uit waren of hun partner overleden was. Dat was de trigger waardoor ze hulp gingen zoeken. Bij Amcha ontmoeten ze lotgenoten. Het centrum is voor velen een sociëteit geworden waar ze vrijwel dagelijks komen. Ze zeggen dat Amcha hun tweede huis is. Met hun eerste huis bedoelen ze het huis uit hun jeugd.”
Kalmann noteerde wat cliënten van Amcha in Jeruzalem, Tel Aviv, Rishon LeZion (nabij Tel Aviv) en Haifa vertelden over onderduik, vlucht, honger, angst, verlies van huis en haard en moord op familieleden. „De verhalen waren heel indringend. Tijdens de interviews hielden Bert en ik het niet altijd droog, zo heftig was het. De bejaarde en hoogbejaarde overlevenden die we spraken waren indertijd allemaal jonge kinderen. Jong, weerloos en kwetsbaar. Ze moeten een enorme kracht hebben gehad om te overleven en dóór te leven. Dat is ook wat je ziet als je naar de foto’s kijkt: de kracht én de kwetsbaarheid van de kinderen die bleven leven.”
De fototentoonstelling ”De kinderen die nog leven”, die eerder in 2012 werd getoond op de schietbaan van Kamp Amersfoort, is van 13 januari tot 8 maart te bezichtigen in het Israëlcentrum in Nijkerk. De toegang is vrij. Foto’s en interviews zijn gebundeld in een boek dat in het Israëlcentrum te koop is en waarvan de opbrengst is bestemd voor het werk van Amcha.
Citaten van overlevenden
„Ik kan niet huilen. Van een van mijn kleindochters heb ik een pop gekregen die huilt als je erop drukt. Als ik me heel rot voel, knijp ik in die pop.” (Jehudith Moskovitz)
„Het was voor mij heel moeilijk om weer een gewoon leven te leiden. Ik was gewend te vluchten, te bedelen, zelfs te stelen; ik wist niet wat een normaal leven was. Ik had geen familie, geen huis, niets.” (Abraham Lewkowitsj)
„Ik speel viool zolang ik het me herinner, ik weet nog dat ik in de onderduik speelde en in ruil daarvoor iets extra’s te eten kreeg.” (Yossi Wald)
„Toen wij na twintig maanden uit het hol mochten, konden wij, de kinderen, niet meer lopen. Ik kon me alleen op handen en voeten voortbewegen.” (Rita Kasimow-Brown)
„Ik heb twee kinderen, vijf kleinkinderen en één achterkleinkind: een grote, hechte familie. Dat is mijn revanche op de Duitsers.” (Aviva Porat)