Eén otter maakt nog geen zomer
NIEUWKOOP. Een otter spartelt in de Randstad, bevers bouwen dammen in de Biesbos en de Drentse Aa, de zalm zwemt weer in de Rijn en de wilde kat jaagt op de Veluwe. Gaat het eindelijk weer goed met de natuur in Nederland?
Voor het eerst sinds 35 jaar is er in de Randstad weer een otter gesignaleerd, meldde Natuurmonumenten gisteren. Het dier werd vastgelegd door een camera in de Nieuwkoopse Plassen, tot grote vreugde van natuurminnend Nederland.
„Hij is de ambassadeur van de voedselpiramide, de koning van het zoetwatersysteem”, zegt Hugh Jansman van het onderzoeksinstituut Alterra. „Als het goed gaat met de otter, zegt dat heel veel over de waterkwaliteit en over andere dieren en planten in zijn omgeving.”
Niet alleen met de otter gaat het goed. De afgelopen jaren zijn ook de beverpopulaties gegroeid, liggen zeehonden zij aan zij op de zandplaten in de Waddenzee en zijn er in de bossen weer dassenburchten te vinden. De vos en de buizerd doen het goed, evenals het wild zwijn en de zilverreiger – allemaal dieren die twintig tot dertig jaar geleden in Nederland nagenoeg waren verdwenen.
Doodsoorzaak
Gaat het zo goed met de natuur? Tot op zekere hoogte wel, zegt Michiel van der Weide, ecoloog bij Natuurmonumenten. „Maar die natuur moet nog wel een handje worden geholpen”, relativeert hij. „We moeten actief handelen, want zonder allerlei maatregelen zouden veel dieren die het nu goed doen, het toch niet redden.”
Zo heeft het uitbannen van pesticiden en bestrijdingsmiddelen het water schoner gemaakt. Maar de otterpopulatie had zich nooit verder kunnen ontwikkelen zonder tunneltjes onder wegen door; voor de waterdieren is het verkeer nog altijd doodsoorzaak nummer 1. Datzelfde geldt voor de das, die nu via afrasteringen langs het asfalt naar een oversteekplek wordt geleid om te voorkomen dat hij wordt geplet door een voorbij razende auto.
Er zijn genoeg succesverhalen te noteren, constateert Jansman van Alterra. Er zijn de laatste jaren in Nederland zelfs ‘nieuwe’ diersoorten bij gekomen: de kraanvogel bijvoorbeeld, en de zeearend. Maar dat wil niet zeggen dat het overal goed gaat, stelt hij. Door de intensieve landbouw is het met de weide- en akkervogels droef gesteld. „Zo’n dertig jaar geleden zong in elke boom een veldleeuwerik zijn lied. Die populatie is met 80 tot 90 procent achteruitgegaan. Ook met de grutto gaat het erg slecht.”
Kabaal
Ook volgens Van der Weide is de landbouw nog steeds een grote boosdoener. „Nederland bestaat voor 70 procent uit landbouwgrond. Dat is een agrarische woestijn waarin niets leeft.”
Toch staat Nederland er beter voor dan twee of drie decennia geleden, constateren beiden. Jansman: „Laat ik het zo zeggen: de afname van de natuur gaat minder hard dan voorheen. Er gebeuren goede dingen, maar er zijn nog veel dieren en planten die zwaar onder druk staan.” Volgens Van der Weide zijn het de „specialisten”, soorten die bijzondere eisen aan de omgeving stellen, die het nog steeds erg moeilijk hebben.
Maar ook voor de „opportunisten”, de alleseters, is dat geen garantie op succes. Zo is de grauwe gans na enkele decennia terug van weggeweest. En in zulke grote aantallen dat ze nu worden afgeschoten. Jansman: „Het is opeens overlast. Dieren maken kabaal, zijn hinderlijk. Een kwestie van beleving. Wij zijn niet meer gewend aan concurrentie in de natuur.”