De bloedige grond van Sotsji
De twee aanslagen van de afgelopen dagen in de Russische stad Wolgograd vestigen de aandacht op Sotsji, waar in februari de Olympische Winterspelen plaatsvinden.
Terroristenleider Dokoe Oemarov wil zich wreken voor de dood van „zijn voorouders”, die in de negentiende eeuw omkwamen bij Sotsji.
De ogen van de 51-jarige Roedik Gablija staan droevig, terwijl de trein van Moskou naar Adler, aan de Zwarte Zee, raast. Dof zegt hij: „Krasnaja Poljana, weet je wat dat betekent? Rode weide, en dat is vernoemd naar het bloed dat daar is gevloeid. De Circassiërs zijn verdreven, vermoord. Ja, een genocide. Nu zit er niemand meer.”
In het gebied rond het dorp Krasnaja Poljana, waar tijdens de Olympische Spelen skiërs, langlaufers en snowboarders hun kunsten moeten vertonen, namen de Circassiërs, een verzameling Kaukasische moslimbergvolkeren, het in de negentiende eeuw op tegen het leger van de Russische tsaar, die de noordelijke Kaukasus wilde inlijven. Hier beslisten de Russen in 1864 de Kaukasische oorlog definitief. Het jaartal staat in het geheugen van Circassiërs gegrift.
Circassische nazaten, verzameld in de protestgroep No Sochi 2014, claimen dat de Russen een genocide hebben uitgevoerd, waarbij de helft van de lokale bevolking werd vermoord en 90 procent van de overlevenden werd gedeporteerd naar het Ottomaanse Rijk. Tegenwoordig wonen de Circassiërs elders in Rusland of leven ze in de Verenigde Staten, Turkije en Duitsland.
,Het doet nog altijd pijn dat mijn broeders toen zijn omgekomen”, zegt Gablija. Hij is op weg naar Abchazië, de afvallige Georgische regio die grenst aan Adler. De Circassiërs hebben dezelfde taalachtergrond als de Abchaziërs. „De Russen zullen nooit erkennen dat het een genocide was. Ze zijn bang dat de Circassiërs dan terugkomen en geld eisen.”
De twee aanslagen van de afgelopen dagen in Wolgograd tonen aan dat de strijd van 1864 tussen Rusland en de lokale volkeren doorgaat. Dit maakt de locatie van de Olympische Spelen tot een gevoelige plek. De Tsjetsjeense terroristische leider Dokoe Oemarov droomt van een emiraat op de Noord-Kaukasus, verlost van Rusland. In een videoboodschap van afgelopen zomer dringt hij er bij zijn strijders op aan „hun uiterste best te doen om de Spelen te laten ontsporen.” Oemarov noemt de Spelen het „satanische dansen op de botten van onze voorouders.” No Sochi 2014 distantieert zich van geweld.
Krasnaja Poljana is zo’n 150 jaar later een olympische bouwput met hijskranen, bouwvakkers en vrachtwagens die rijden over de Weg van de Verdedigers van de Kaukasus. Ze werken aan hotels, treinstations en wegen.
Herinneringen aan de Kaukasische oorlog zijn hier schaars. Maar school No. 65 in Krasnaja Poljana heeft een museum dat terugblikt. Vanwege een antiterreuroperatie is de school gesloten voor buitenstaanders. Een bewaker staat bij het gesloten toegangshek en laat alleen schoolkinderen en docenten door.
Daarom zoekt docente Russisch Marina Bondarenko (50), die van de leraren het meeste weet over de Kaukasische oorlog, een bankje uit in een park. De beschuldigingen van genocide wijst ze af. „De Circassiërs vertrokken na de oorlog zelf naar Abchazië en Turkije. Het waren vluchtelingen, er vielen doden. Zo gaat dat in een oorlog. Mensen gingen en anderen kwamen.”
De school is niet de enige die valt onder een reeks antiterreurmaatregelen vanwege de Spelen. In de bergen staat afweergeschut. Kozakken, speciale gevechtstroepen onder de tsaar, patrouilleren door Sotsji en voor de kust liggen marineschepen. Tijdens de Spelen zijn er in het gebied 37.000 agenten, minstens 10.000 soldaten en een onbekend aantal geheim agenten gestationeerd.
Moskou zal Oemarov nooit zijn zin geven. Daarvoor is de Noord-Kaukasus van te groot belang. Gewild om de havens, spoorwegen, zeeën, als brug tussen Europa en Azië, en de aanwezigheid van olie en gas. Als de noordelijke Kaukasus zich afscheidt, vreest het Kremlin dat andere Russische gebieden ook onafhankelijkheid eisen, met als gevolg dat het land uiteenspat.
Even buiten Krasnaja Poljana staat tussen het olympische bouwgeweld een museum fier overeind. Het is ter nagedachtenis van de Estse schrijver Anton Tammsaare. Na 1864 mochten Esten zich van de tsaar hier vestigen. Ze waren op zoek naar grond en stichtten het dorp Esto-Sadok, dat ”Estse tuin” betekent.
Museumgids Diana Goeboreva (49), bij wie het Estse bloed door de aderen stroomt, noemt de uitspraken van Oemarov nergens op gebaseerd. „Grenzen veranderen, toen en nu”, zegt ze na afloop van een korte rondleiding. „Dan kun je over elk gebied gaan twisten. De Mongolen rukten op tot Moskou. Nu eisen ze dat toch ook niet terug? De Kaukasus werd Russische grond en het begin van een nieuwe geschiedenis. Waarom moet veruit een minderheid haar zin doordrijven? Met alle volkeren leven we hier in vrede. Die Oemarov is gek.”
Over de naam Krasnaja Poljana zegt Goeboreva dat die niets te maken heeft met de Kaukasische oorlog. Krasnaja verwijst volgens haar naar het rood van de herfstbladeren. Schoonheid in plaats van de wreedheid van een oorlog.