Storm teisterde West-Europa op 3 en 4 december 1863
HOORN. Ruim 300 Duitse landverhuizers wilden in Australië een nieuw bestaan opbouwen. De meesten kwamen echter om tijdens de hevige storm die Europa 150 jaar geleden teisterde. Van de 312 opvarenden werden er slechts 51 gered. De anderen kregen een massagraf op Terschelling.
Het Hamburgse emigrantenschip Wilhelmsburg was een van de vele vaartuigen die op 3 en 4 december 1863 vergingen. De aangespoelde lichamen werden op wagens naar het kerkhof in Hoorn vervoerd.
De storm had een ongekende kracht. „De bergplaatsen der locomotieven en wagons waren reeds vroeg ingestort”, meldde de plaatselijke krant van Harlingen. „Niemand durfde zich op straat begeven uit vrees voor de neervallende dakpannen, schoorstenen of gevels. Met het aanbreken van de dag zag onze stad er uit alsof zij een kanonnade had doorstaan. Overal puinhopen, aan alle zijden verwoesting en zelfs ingestorte gebouwen.”
Ook de Leeuwarder Courant meldde dat bijna geen huis in de stad onbeschadigd was. De behoefte aan dakpannen was zo groot dat de prijs 150 procent steeg.
In Rotterdam liepen de buitenwijken onder water. Langs de Zuiderzeekust raakten Doornspijk, Elburg, Kampen en IJsselmuiden in grote problemen. De omgeving van Elburg leed veel schade doordat de Kerkdijk doorbrak, en dat was al de tweede keer in dat jaar. De spoorweg raakte zwaar beschadigd. Elders werd het treinverkeer belemmerd door omgewaaide telegraafpalen.
Op de vlucht
De Hondsbossche Zeewering werd zo zwaar beschadigd dat ds. L. Rietberg met zijn gezin uit Petten wegvluchtte. De schrik zat hem in de benen: hij wilde niet terugkomen en deelde mee „ten gevolge van vrees voor de zeeweringen de gemeente te verlaten.” Hij ging in 1864 met emeritaat.
Op Texel werden 180 schipbreukelingen verzorgd. In Workum waaide een oliemolen in het kanaal. De Friese dijken waren ternauwernood bestand tegen het stormgeweld en liepen forse schade op. Een deel van de stad Groningen kwam blank te staan door drie dijkdoorbraken langs het Reitdiep. Watermolens sloegen op hol en vlogen daardoor in brand.
Voor de Nederlandse kust vergingen tientallen schepen, bij Groot-Brittannië en Ierland waren het er 200. De hele West-Europese kust werd getroffen, tot Zuid-Spanje toe. Vele honderden mensen kwamen om het leven. Onder hen waren meer dan honderd Nederlandse vissers: uit Arnemuiden, Katwijk, Middelharnis, Pernis, Scheveningen, Zoutkamp en Zwartewaal.
Scheveningse vissers die omkwamen, spoelden aan op de Noord-Hollandse kust. Tot hen behoorden drie broers Harteveld: twee voeren op de Vrouw Kniertje, een op de Neeltje de Jong. Hun vader verdronk een maand later.
Een zoon, twee broers
Over Lieven van Belzen uit Arnemuiden werd geschreven: „Van zijn 12 kinderen stierven er 7 binnen het jaar. In een stormnacht van 3 op 4 december 1863 moest hij zijn oudste zoon Jacob van 20 jaar loslaten, zodat die verdronk toen ze met de rest van de bemanning op de zijkant van Lievens vissloep zaten, nadat die was omgeslagen. Ze werden gered en de sloep werd ontredderd en zeilloos te Hellevoetsluis binnengebracht.”
In diezelfde nacht verdronk Lievens broer, tegelijk met de zes andere vissers die zich aan boord van diens schip bevonden. En precies een maand eerder was een andere broer verdronken.