Circus is erfgoed
UTRECHT (ANP). De circuscultuur in Nederland kan bogen op een rijk verleden van ruim twee eeuwen. In 1796 werd in Delft de eerste openbare circusvoorstelling gegeven door koorddanser Pieter Magito. Het succes van zijn navolgers zorgt ervoor dat de traditie nu erkend wordt als immaterieel erfgoed. Dat heeft het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed donderdag bekendgemaakt.
Meer dan 20 circussen trekken jaarlijks door Nederland. Er worden 30 wintercircussen gehouden, alsmede circussen voor de jeugd in circa 50 steden. Tijdens een internationaal symposium op 2 december in Utrecht wordt de benoeming van de circuscultuur als erfgoed officieel wereldkundig gemaakt.
Sinds Magito is er veel veranderd. Het klassieke rondtrekkende tentcircus met zijn dieren, clowns en acrobaten bestaat nog, maar theaterachtige elementen hebben hun intrede gedaan. „De shows worden meer en meer een voorstelling met een verhalend karakter, ondersteund door dans en muziek”, aldus het centrum. Het circus is nog steeds dynamisch. Dat komt mede doordat in Nederland twee HBO-instituten bestaan, waar een opleiding tot circusartiest kan worden gevolgd.
Op 13 december wordt in het Overijsselse Losser het midwinterhoornblazen officieel als immaterieel erfgoed in het register van het centrum opgenomen. Het bespelen van dit instrument gebeurt op het platteland, met name in Gelderland en Twente. Het is bedoeld om het donker, het slechte, te verdrijven en het licht, het goede, op te roepen. Dat gebeurt tussen de eerste adventzondag, dit jaar op 1 december, en Driekoningen, op 6 januari.
De hoorn is van hout en langwerpig van vorm, tot 1,5 meter. De verschillende buurtschappen op het platteland hebben dikwijls een eigen melodie. Het geluid van de midwinterhoorn draagt ver tijdens de koude, vochtige winteravonden.
De Nationale Inventaris Immaterieel Erfgoed komt voort uit het Unesco-verdrag voor dit erfgoed, waardoor tradities en rituelen worden beschermd en doorgegeven.