„Ik verlaat dit land voorgoed”
Voor de 15-jarige Majda Othman is het avondjournaal van groot belang. Naar aanleiding van het nieuws bepaalt zij hoe laat ze de volgende dag naar school gaat. Niet dat de school dagelijks op een andere tijd begint, maar de ervaring heeft haar geleerd dat slecht nieuws een langere reistijd betekent.
Ze gaat om halfacht de deur uit als het rustig is. Het vertrek is al om tien over zeven als er schietpartijen zijn geweest in de buurt van Ramallah, als er een bomontploffing is geweest in Jeruzalem of als de grenzen tussen Israël en de Palestijnse autonome gebieden dichtzitten.
De Arabische scholiere woont dicht bij de poort van Damascus in de Oude Stad van Jeruzalem. De steegjes voeren omhoog. Stenen, vuilnis en modder versperren het pad bij haar huis. Door de regen en de sneeuw is een week geleden een muur tussen het weggetje en een hoger gedeelte ingestort. De gemeente Jeruzalem heeft de troep nog niet laten opruimen.
Haar voorouders trokken 500 jaar geleden uit de Kaukasus om zich in Palestina te vestigen. Haar familie woont nu in Abu Gosh, een Arabische plaats binnen Israël die ruim 10 kilometer ten westen van Jeruzalem ligt. Twee weken nadat ze werd geboren in een Israëlisch ziekenhuis, kwam zij bij haar Nederlandse pleegmoeder. „Ik ben moslim van geboorte, maar christelijk opgevoed”, zo typeert ze haar achtergrond. Ze heeft het Israëlische staatsburgerschap. Ze spreekt Nederlands en Arabisch, maar het Engels beheerst ze het best.
Engels is ook de voertaal op de school die ze bezoekt, net buiten de gemeentegrenzen van Jeruzalem. Arabisch wordt gegeven als een vreemde taal. Hebreeuws krijgen de scholieren niet. Ze gelooft niet dat dat tot problemen zal leiden bij het vinden van werk. „De meeste scholieren zijn hier ongeveer vier jaar. Dan gaan ze terug naar Amerika. De meesten komen uit Arabisch-Amerikaanse families. Ze studeren een tijdje in het buitenland.”
Haar school is in nog een opzicht anders dan andere Arabische scholen. „Op de Arabische scholen moet je heel veel in het hoofd stampen”, zegt ze. „Ik wil begrijpen en daardoor onthouden. Ons systeem lijkt op het Amerikaanse. De directeur van de school is een Amerikaanse Arabier.”
De Palestijnse Autoriteit subsidieert haar privé-school. Haar favoriete vakken zijn sociale studies, geschiedenis, aardrijkskunde en Engelse literatuur. In haar klas zitten twaalf jongens en twaalf meisjes. Er zitten slechts drie christelijke leerlingen op school. Islam is een belangrijk vak, dat de scholieren vier keer per week wordt onderwezen. „Momenteel spreken we over het leven van de profeet. Soms praten we over de politieke situatie. Wat goed is en wat verkeerd is in de islam.”
De toonzetting bij geschiedenis is fel anti-Israël. De leraar houdt er vreemde ideeën op na. Hij gelooft zelfs dat de holocaust niet plaatshad. Toch staat de holocaust wel vermeld in het schoolboek dat ze gebruiken. „Ik ging een discussie met hem aan. Ik vertelde: Al die boeken dan, die over de holocaust gaan, en al die verhalen van de overlevenden en de documentaires die erover gemaakt zijn. En dat je de kampen en de gaskamers nog kunt zien. Maar hij veranderde zijn mening niet. Hij zei dat de geschiedenis geschreven wordt door degenen die de oorlog winnen. Dat zijn de Amerikanen. De andere kant hoor je nooit. Maar de leraren die in Amerika gestudeerd hebben geloven wel dat de holocaust echt gebeurde.”
De meeste van haar medescholieren wonen in Ramallah, op de Westoever, of in de dorpen daaromheen. Zij is de enige uit de Oude Stad van Jeruzalem. Elke morgen neemt ze bij de Herodespoort een van de zonder vergunning opererende witte busjes, die in de richting van Ramallah rijden. De chauffeur kan de rit in twintig minuten volbrengen als er geen obstakels zouden zijn. Maar het busje moet een wegversperring van het Israëlische leger passeren in de buurt van de luchthaven Qalandia. Het oponthoud kan lang duren. Soms mogen de auto’s er niet door. De passagiers stappen dan uit en lopen langs de controleposten. Aan de Palestijnse zijde rijden ze verder met een andere chauffeur.
De terugreis duurt meestal langer. De passagiers in het busje moeten eerst weer langs de wegversperring bij Qalandia. In tijden van grote spanning richt het leger extra controleposten in bij de noordelijke Jeruzalemse wijk Neve Ya’acov en bij de Arabische wijk Shufat. Soms moeten de passagiers een stuk door de bergen lopen. Een andere keer zoekt de chauffeur een route om de legerposten heen. Ze rijden dan langs een van de dorpjes rond Jeruzalem. Het blijft een gok of het sneller gaat of niet. De reis terug naar huis kan door het wachten bij de controleposten en het omrijden anderhalf uur duren.
In vergelijking met haar klasgenoten heeft ze echter niet te klagen. „Vroeger ging onze school ’s middags om twee uur uit. Degenen die in de buurt van Ramallah wonen, waren toen soms pas om vijf uur thuis. Dan moesten ze nog hun huiswerk maken. De school gaat nu vroeger uit. Om halftwee of, als het erg onrustig is, om één uur.”
Ze wordt fel als ze vertelt wat ze bij de wegversperringen ziet. Soldaten van achttien of negentien jaar die de mensen tegen de muren laten staan en hen tegen de benen slaan. „Ze maken misbruik van hun macht”, zegt ze. „Arabieren houden er niet van wanneer jonge vrouwelijke soldaten hun vertellen wat ze moeten doen. Je moet rekening houden met onze cultuur. Wij hebben ook onze trots. Ze spreken niet tot je met respect. Soms zijn ze heel onbeleefd, dan schelden ze je uit. Ze zouden hun controles ook uit kunnen oefenen en daarbij de mensen in hun waarde laten.”
Soldaten houden Palestijnen die van Arabisch Oost-Jeruzalem naar het Joodse West-Jeruzalem gaan vaak aan. Ze vragen hen naar de identiteitspapieren. Majda gaat meestal met haar moeder. De soldaten zien hen voor buitenlanders aan en ze laten hen ongestoord doorlopen. Ze heeft echter wel een nare ervaring gehad toen ze eens naar de Westelijke Muur wilde, omdat ze daar een essay over moest schrijven. „Een soldaat begon mij allemaal vragen te stellen. Ik geloof dat hij een druus was. Hij vroeg mij op welke school ik zit en hoe oud ik ben. Ik zei: Dat gaat je niks aan. Ik werd heel boos. Ik zei een lelijk woord, dat was fout. Toen belde hij de politie. Die kwam en zei: Wat is er aan de hand? Al die drukte alleen omdat ze een lelijk woord zei? Ik had geen zin meer nog naar de Muur te gaan.”
Ze begrijpt dat Israël een probleem heeft met de veiligheid. Dat heeft ze deze week nog ondervonden. Dinsdagmiddag hoorde het gezin dat er een terreuraanslag was in de Jaffastraat. Haar 19-jarig zusje Mezdoelin, die bij een Israëlisch reisbureau werkt, moest ergens in de buurt zijn. Ze probeerden haar op haar mobieltje te bellen, maar er kwam geen antwoord. Later belde Mezdoelin zelf vanuit het ziekenhuis. Ze was in shock maar ze had het drama overleefd. Haar moeder en zij gingen snel naar haar toe. Gelukkig mocht ze dezelfde avond al naar huis. En ze kon woensdag alweer aan het werk.
„Wat Israël de Arabieren ook aandoet, niets rechtvaardigt het schieten. Dat is verkeerd. Ik was heel bedroefd en ik voelde me verward.” Op dezelfde dag hoorde ze eerst dat het Israëlische leger bij Nablus vier Palestijnen had gedood. Daarover maakte ze zich kwaad. En op dezelfde dag probeerde een Palestijnse terrorist haar zuster te doden.
Haar favoriete schrijvers zijn onder andere John Grisham en Francine Rivers. „Zijn boek ”A Time to Kill” gaat over racisme. Een jonge dochter van een zwarte man wordt verkracht. De vader wil recht zien. Hij neemt het recht in eigen hand en doodt de twee blanke daders. Het boek ”Redeeming Love” van Francine Rivers gaat over een meisje dat in de prostitutie zit. Een christen probeert haar te helpen.”
Ze heeft nog drieënhalf jaar te gaan op de middelbare school. „Ik wil daarna criminologie of rechten studeren. Dat zijn interessante vakken, die niet vervelen. Ik wil studeren in Amerika of waar dan ook, maar niet in dit land. Aan beide kanten voel ik me niet thuis. Ik ben anders. De Palestijnen zijn zeer anti-Israël. Ik ben dat niet met hen eens. Zij kennen geen democratie. Het is als een tirannie. De christenen worden verdrukt. Zij willen niet meedoen met het geweld, zoals het gooien van stenen. Het is moeilijk voor ons.”
„Israël behandelt de Arabieren niet goed. De banen gaan altijd naar de nieuwe immigranten uit Rusland en Ethiopië. Voor ons Arabieren blijven alleen de banen over die niemand wil doen: werk in de bouw en als bordenwasser in restaurants. De werkloosheid onder Arabieren is heel groot. Mijn vader is al ontslagen. In Oost-Jeruzalem zijn de wegen minder goed dan in West-Jeruzalem. De elektriciteit valt hier vaak uit. De Arabieren die ik verteld heb dat ik weg wil, begrijpen het volkomen. Zij gaan niet weg omdat ze hier familie hebben. Maar ik ga wel. Ik verlaat dit land voorgoed.”