Kerk mag zich niet met politiek bemoeien
Heeft de kerk een taak in het publieke domein? Is religie het cement van de samenleving? De Vrije Universiteit belegde vorige week een congres over de inbreng van religieuze groeperingen in de samenleving. „Kerken hebben zich de afgelopen decennia te veel met de politiek bemoeid, zonder enige kennis van zaken. Ze moeten in algemeenheden spreken. De laatste tien jaar is het wat dat betreft gelukkig rustiger geworden”, zegt J. L. Heldring, columnist en oud-hoofdredacteur van NRC Handelsblad.
„Ik kijk met wantrouwen naar de kerken”, zegt Heldring op de vraag hoe hij staat ten opzichte van de plaats van de kerken in het publieke domein. „Ze hebben twintig jaar geleden een ellendige rol gespeeld in het innemen van standpunten die alleen voor politieke partijen zijn weggelegd. De kerken hebben zich bemoeid met de internationale politiek, zoals bleek in de discussies over Vietnam en de kruisraketten.”
Heldring is er zelfs van overtuigd dat de kerken de plank fors missloegen: „De rol van de Amerikaanse president Reagan hebben ze onderschat ten gunste van Gorbatsjov. En het zijn juist de kruisraketten geweest die de Russen tot een andere opstelling hebben gebracht. De kerken speelden bijna een fatale rol.”
Heldring noemt zichzelf qua levensbeschouwing een scepticus en conservatief. Hij typeert zichzelf als niet-gelovig en niet-kerkelijk. „De eerste taak van de kerk betreft het zielenheil van de gelovigen. Als gelovigen in de problemen raken, bij sterfgevallen of door andere zaken, moet je niet aankomen met Vietnam of Nicaragua. Daar zijn de arme stakkers niet mee geholpen.”
Mag de kerk dan niet naar buiten gericht zijn? Ja, zegt Heldring, maar dan in algemene termen. „Dat kan bijvoorbeeld zijn ten aanzien van asielzoekers. Het Nieuwe Testament zegt dat wie klopt, opengedaan moet worden. Maar het is aan de politiek om dat allemaal uit te werken. Kerken moeten dit soort zaken overlaten aan politieke partijen die het apparaat en de expertise in huis hebben. Daar kunnen de kerken niet tegenop.”
Heldring kan niet concreet aantonen dat er tegenwoordig minder naar de kerk geluisterd wordt. Stellig is het zo dat de paarse regering bepaald niet geneigd is om te luisteren. „Men heeft geen binding met de kerk. Misschien wel als individu, maar niet als partij. Ik noem het onverstandig wanneer zij geen boodschap aan de kerk zeggen te hebben, want het is wel een stem uit de samenleving. De paarse regering zal natuurlijk nooit zeggen dat de kerken achterhaald zijn, maar ze weet wel waar ze haar kiezers vandaan kan halen. Gezien de leegloop van de kerken zijn er in die hoek geen speciale doelgroepen meer.”
Heldring ziet voor de kerk een belangrijke rol weggelegd als een bindend element tussen bepaalde groepen in de samenleving. „Dat is altijd de rol van de kerken geweest. Als gevolg van de doorbreking van het zuilenstelsel zijn veel mensen hun bindingen kwijtgeraakt die noodzakelijkerwijs gunstig waren voor de samenleving.”
De uitspraak van de Amsterdamse burgemeester Cohen dat religie het cement is van de samenleving, vindt Heldring „juist” en „moedig.” „Ik zou wel meer spreken van ”een” cement, dan van ”het” cement. Maar ik vind het een opmerkelijke uitspraak van een PvdA’er, die zelf niet van christelijken huize is, al zal zijn Joodse achtergrond een rol hebben gespeeld. Ik vind het een moedige uitspraak, gezien het wantrouwen binnen de PvdA ten opzichte van alles wat christelijk is.”
Heldring wil religie niet typeren als „betrekking hebbend op God”, maar zij is wel „sociaal nuttig, welke levensbeschouwing je ook aanhangt. Het cement is nodig omdat de maatschappij bestaat uit families die een interne binding nodig hebben wil de samenleving niet op drift raken.”
Kerk en religie nemen bij de media een marginale positie in, constateert Heldring. Hij kan zich herinneren dat na de oorlog er meer „stukjes over God” in de NRC moesten komen. Dat vond de toenmalige hoofdredacteur. De liberale lezers hadden weliswaar weinig met godsdienst te maken, maar godsdienst was wel een maatschappelijk verschijnsel en er waren lezers die op liberale wijze godsdienstig waren. „Later scheen de kerk achterhaald, maar dat heb ik altijd een verkeerde tendens gevonden. Als maatschappelijk verschijnsel is de kerk op z’n minst de aandacht waard. Langzamerhand zie je er toch meer begrip voor komen dan twintig jaar geleden.”
Kerk en religie kunnen heel goed een rol spelen in het publieke debat over normen en waarden, vindt Heldring. „De kerken hebben het voordeel dat ze ergens op kunnen terugvallen, namelijk het liefdegebod van Christus. Wat ik mis bij veel kerken is het zondebegrip. Ze hebben dat genegeerd en veronachtzaamd. Kerken hebben zich veel met de ethiek beziggehouden. Het zondebegrip staat boven de ethiek. Het is het grote pre van het christelijk geloof, iets dat ingaat tegen het liberalisme en het socialisme. Zonde heeft op zich niets te maken met goed en kwaad. Kwaad is niet gelijk aan slecht, maar wat ze in het Duits ”das Böse” en in het Engels ”the evil” noemen. Kerken zouden het zondebegrip minder beschroomd moeten verkondigen. Ook als niet-gelovige kun je het kwaad overal om je heen constateren.”
Dit is het tweede deel in een vierdelige serie over de plaats van de kerk in de samenleving. Morgen een interview met Arnold van Heusden, directeur van de Evangelische Alliantie.