Zwemvaardigheid Nederlanders neemt af
UTRECHT. De zwemvaardigheid van Nederlanders neemt af. Jaarlijks verdrinken zo’n tachtig kinderen en volwassenen. Een veelvoud van hen wordt uit het water gered. De situatie zal de komende jaren niet verbeteren.
Dat voorzien onderzoekers van het in Utrecht gevestigde Mulier Instituut in het rapport ”Zwemmen in Nederland”, dat woensdagmorgen werd gepresenteerd.
De economische recessie beïnvloedt ook de zwemvaardigheid. Gemeenten moeten bezuinigen. Zwembaden staan op de nominatie om gesloten te worden en het schoolzwemmen staat onder druk.
De afgelopen weken werd Nederland opgeschrikt door een fors aantal zwemdoden. Een belangrijk deel van de slachtoffers kwam uit Oost-Europa.
Er is echter meer aan de hand. Zo signaleren reddingsbrigades een teruglopende zwemvaardigheid en zwemconditie bij kinderen. De jeugd is minder bij machte om tegen de stroming of de wind in terug te zwemmen naar de kust.
Volgens het zwemrapport haalt 94 procent van de Nederlandse kinderen minimaal één zwemdiploma. Slechts een derde van de kinderen behaalt het volledige ABC-diploma.
Hoewel een kwart van de Nederlanders denkt dat het A-diploma voldoende is, geldt het B-diploma als zwemveilig. Maar pas met het C-diploma zijn kinderen zwemvaardig. Desondanks daalde het aantal jongeren met zo’n papiertje van 92.000 in 2010 naar 69.000 vorig jaar.
Ook het schoolzwemmen staat onder druk. In 1991 bood 90 procent van de scholen dit aan, in 2005 57 procent en vorig jaar 43 procent. Het Mulier Instituut benadrukt dat juist het schoolzwemmen voor etnische minderheden en mensen met lagere inkomens belangrijk is voor het behalen van zwemdiploma’s.
Ruim 90 procent van de Nederlanders vindt dat een zwembad een basisvoorziening moet zijn. Ze hechten meer belang aan een zwembad dan aan een bibliotheek en een stadspark.
Het is de vraag of in hun behoefte kan worden blijven voorzien, omdat de onderzoekers vaststellen dat 93 procent van de gemeenten op sport heeft bezuinigd of verwacht daarop te moeten bezuinigen.