„Altijd alert zijn in onderaardse gangen”
„Nietige mensjes” kunnen de krachten van de natuur „nooit van z’n leven” tegenhouden. Die gedachte bekruipt grottenkenner Erik Lamkin nu een metersdiepe krater in de Luikerweg op de St.-Pietersberg is geslagen. Ondanks het mysterieuze gat gaat de Maastrichtenaar nog steeds met een gerust hart de talloze gangen in de St.-Pietersberg door.
Het stoort Lamkin dat ’zijn’ St.-Pietersberg negatief in het nieuws is. „Dit gat is slecht voor het imago van de berg. Als je sommige media moet geloven, staat hij op instorten. Dat is absoluut niet zo”, zegt de Maastrichtenaar in Chalet Bergrust, op een steenworp afstand van de krater. Het restaurant biedt een fraai uitzicht op de herfstige heuvels van Maastricht. Milde zon, boeiend kleurenpalet.
Ook voor Lamkin, die het 80 kilometer lange gangenstelsel onder de St.-Pietersberg als zijn broekzak kent, is de oorzaak van het ontstaan van de krater vooralsnog een raadsel. „Het is een kip-en-eiverhaal. Of de waterleiding is geknapt waarna een grondverzakking is ontstaan. Of er is grond verschoven waardoor een waterleiding is gebroken.”
De krater bevindt zich boven een grottenstelsel dat vanwege instortingsgevaar eerder al niet toegankelijk was. Deze onherbergzame onderaardse gangen liggen vlakbij het voormalige Fort St.-Pieter. De geschiedenis onthult het geheim van de beroerde staat van dit deel van het gangenstelsel. Lamkin: „Het Franse leger bezette in 1794 Maastricht. Via de ondergrondse gangen probeerden de soldaten het fort te naderen. In de groeves vlak bij het fort brachten ze buskruit tot ontploffing. Daardoor zijn de gangen grotendeels ingestort.”
Zelf heeft Lamkin, die historisch onderzoek doet namens de Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven, wel eens in de verboden gangen gelopen. „Het geheel ziet eruit als een kaartenhuis. Stukken mergel hangen naar beneden. Overal zijn scheuren, alles staat schots en scheef.” Tijdens een van zijn missies in de gevaarlijke groeven fotografeerde de grottenspecialist in een koepel de inscriptie ”Mont Gotthard”, destijds ingegraveerd door de Fransen.
Spannend, die tochten? Lamkin schudt zijn hoofd. „Wij zijn geen stelletje avonturiers die voor de sensatie op pad gaan. In zulke groeven moet je heel alert zijn. Je moet niet met stenen gaan sjouwen of tegen de wanden gaan leunen.”
Om het risico van ongevallen in het grottenstelsel tot een minimum te beperken, geeft Lamkin, voorheen gids, altijd drie adviezen mee. „Ga nooit alleen de gangen in. Je hoeft maar te struikelen over een steen en je kunt een flink probleem hebben. Twee: Zorg voor goede verlichting. Drie: Laat iemand buiten de grot weten waar je je bevindt.”
Grotspecialisten zien gauw genoeg dat een grot achteruit boert, weet Lamkin, die wekelijks in de St.-Pietersberg te vinden is. „Je ziet bijvoorbeeld dat een wand afbrokkelt doordat op de grond vers mergelgruis ligt. Of je merkt dat een pilaar slijtage vertoont.”
Doorgaans stort een gang niet plotseling in, benadrukt Lamkin. „Dat instortingsproces gaat heel langzaam. Een wetenschappelijk onderzoeker noemde het ”kruip”.”
Wil een onderaardse grot behouden blijven, dan zijn bouwkundige ingrepen nodig. „Onderaardse gangenstelsels worden door de jaren heen minder stevig. Destijds hoefde een gangenstelsel, bedoeld voor mergelwinning, niet tot in het oneindige te blijven bestaan. Nu wil men de groeves echter tot in lengte van dagen behouden. Dan zul je aanpassingen moeten doorvoeren.”
Voor Lamkin zijn de wekelijkse tochten door de kalksteengroeves een verademing. „Een grot is voor mij een uitlaatklep. M’n mobieltje staat niet aan. Onder de grond is het stil en rustig.” De „kick” zit in het onderzoek naar historie van de grotten. „We speuren naar de ontginningsgeschiedenis van de groeves. Die valt onder meer af te leiden aan inscripties van namen in de muur. We gaan met metaaldetectoren op pad en vinden muntjes uit bijvoorbeeld de zeventiende eeuw. We stuiten op oude schoenen of op de scherven van een kleipijp van een van de vroegere blokbrekers, de mannen die de kalksteen uithakten.”
In de winter verricht de Maastrichtenaar samen met collega-onderzoekers onder meer speurwerk naar vleermuizen in de grotten van de St.-Pietersberg. „In het donker schijn je met je zaklamp langs de wanden. Op 9 meter hoogte zie je een donker vlekje. Je pakt je verrekijker en onderzoekt de vleermuis. Die dieren interesseren me mateloos. Ze zien in het pikkedonker slecht, ze oriënteren zich op geluidsgolven. Wat mij verbaast is dat die vleermuizen ieder jaar op hun eigen stekje terugkeren. Tot op de centimeter nauwkeurig. Waanzinnig interessant.”