Het Openbaar Ministerie (OM) had een levenslange celstraf geëist. De rechtbank ging daar niet in mee, omdat zij vindt dat de allerhoogste straf voor „zeer uitzonderlijke gevallen” gereserveerd moet blijven. De rechters zien Ali G. niet als een „onverschillige, gewetenloze moordenaar”, zoals het OM het had verwoord. Het OM beraadt zich op hoger beroep, aldus een woordvoerder.

De dodelijke schietpartij volgde op een ruzie. G. verwondde tevens een broer van Akpinar en werd zelf ook geraakt door een kogel. Na de schietpartij, waarbij G. zijn wapen heeft leeggeschoten, kon de politie de man ter plekke arresteren. De redenering van G.’s advocaten dat hun cliënt zou hebben geschoten om zich het vege lijf te redden, verwierp de rechtbank.

G. zegt dat hij ruzie had met de gebroeders Akpinar over de drugshandel die hij met hen dreef. Een gesprek met de broers en enkele anderenverliep gespannen, waarna de ruzie ontstond. Aanvankelijk leek het erop dat de gemoederen weer zouden bedaren, maar die laaiden vervolgens toch weer op.

De rechtbank verklaarde moord met voorbedachten rade bewezen, maar om andere redenen dan de officier van justitie. De aanklager meende dat G. op de bewuste dag met een vooropgezet moordplan naar de Amsterdamse garage is gegaan. Volgens de rechtbank is voor die stelling niet genoeg bewijs. Wel vinden de rechters dat G. zich tijdens de confrontatie met zijn slachtoffers had kunnen beraden, vooral tijdens het moment waarop de ruzie over leek. Daarom is er alsnog sprake van (dubbele) moord.