Hulp neergestorte Cessna had sneller gekund
DEN HAAG (ANP). Dat hulpdiensten op 28 mei vorig jaar pas 5 uur later bij een neergestort vliegtuigje op de Tweede Maasvlakte aankwamen, komt onder meer doordat er slecht is gecommuniceerd. De luchtverkeersleiding gaf aanvankelijk aan de kustwacht door dat de Cessna ergens op zee zou moeten zijn, zodat de eerste uren alleen daar werd gezocht.
Dit blijkt uit onderzoek dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) deed naar het ongeluk, waarbij de vier inzittenden zwaargewond raakten. De piloot overleed twee weken na het ongeluk aan zijn verwondingen. Of het voor de gewonden had gescheeld als er eerder hulp was gekomen, kan de OVV niet zeggen.
Oplossing voor de communicatieproblemen kan volgens de OVV zijn dat Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), de Veiligheidsregio’s en het Kustwachtcentrum beter informatie moeten uitwisselen. Ook moeten bij een vermissing van een vliegtuig meerdere opsporingsacties tegelijk worden gedaan en moet tunnelvisie worden voorkomen. LVNL moet verder snel de laatst gepeilde posities van vliegtuigen kunnen bepalen.
Op de bewuste dag was er laaghangende bewolking en zeemist tot op de grond. De piloot ging bij de Tweede Maasvlakte lager vliegen, waarschijnlijk om beter zicht te krijgen. Daarbij heeft hij niet in de gaten gehad hoe laag hij vloog en is de Cessna tegen de grond gegaan, concludeert de OVV.
De luchtverkeersleiding gaf eerst een plek door die 3,5 kilometer verwijderd was van de ongeluksplaats. Dat kwam doordat ze moest uitgaan van een schatting van de computer van de laatste positie van het toestel. LVNL gaf 2,5 uur na het neerstorten wel de juiste positie door, maar dat leidde niet meteen tot uitbreiding van de zoekactie op land. De luchtverkeersleiding dacht al bijna meteen aan een ongeluk, maar heeft volgens de OVV aan de kustwacht alleen een vermissing doorgegeven, waardoor de kustwacht niet meteen de ernst van de zaak inzag.