Binnenland

„Bommen vielen op Rotterdam, mensen gilden van angst”

ROTTERDAM. „Mijn trein”, dacht Frans Zwart toen zijn vader zei: „Ons huis staat in brand!” Van de woning in de Rotterdamse binnenstad bleven na het bombardement van 14 mei 1940 slechts wat geblakerde muren over. Ook Frans’ speelgoedtrein –onlangs gekregen op zijn negende verjaardag– ging in vlammen op.

L. Vogelaar
14 May 2013 14:57Gewijzigd op 15 November 2020 03:34
Rookwolken kolken omhoog nadat Duitse bommenwerpers de binnenstad van Rotterdam teisterden. Beeld ANP
Rookwolken kolken omhoog nadat Duitse bommenwerpers de binnenstad van Rotterdam teisterden. Beeld ANP

F. X. Zwart (82) ontbreekt nooit op de jaarlijkse herdenking van het bombardement. Vanmiddag herdachten de Rotterdammers weer hoe de Duitsers het hart uit hun stad rukten om het Nederlandse leger tot overgave te dwingen. In nog geen kwartier tijd lieten bommenwerpers hun dodelijke last los boven de binnenstad. De schade was enorm. Veel doden waren verminkt of verdwenen, zodat het slachtofferaantal nooit met zekerheid is vastgesteld.

Niet alleen het bombardement, de gehele oorlogstijd was voor Zwart zo ingrijpend dat hij er nog altijd mee bezig is. „Het begon al direct nadat vader ons in de vroege morgen van 10 mei uit bed riep met het bericht dat de oorlog was uitgebroken. Ondernemend als ik was, ben ik naar de Nieuwe Maas gegaan. Daar zag ik Duitse watervliegtuigen landen; hoe de Duitsers vanuit een rubberboot een Nederlandse agent op de wal doodschoten.

Thuis zei vader algauw: „We moeten hier weg.” Hij vreesde dat de marinierskazerne dicht bij ons huis zou worden gebombardeerd. Dat gebeurde ook, op zondagmorgen. Je hoorde de bommen suizen. Vaders broer haalde ons die dag op met een verhuisauto en parkeerde die in het Kralingse Bos. We sliepen in die auto, en ook andere mensen hadden hun toevlucht in het bos gezocht.”

Rook en vonken

„Voorzieningen waren er niet, dus dinsdags gingen we naar het huis van mijn oom in de wijk Kralingen om ons op te frissen. Toen ging het luchtalarm. We gingen op de trap zitten. Toen de bommen vielen, schreeuwden en gilden de mensen van angst.

Onze straat werd niet getroffen en we gingen snel terug naar het bos. Daar stonden we te kijken naar de rook en de vonkenregen.”

Vader Zwart ging nog diezelfde middag naar de Gedempte Slaak. „Ons huis staat in brand”, zei hij na terugkomst. „Anderhalve week later ben ik er met mijn broer gaan kijken. We zagen hoe verkoolde lichamen uit de puinhopen werden gehaald.

Vanwege instortingsgevaar werden we steeds weggestuurd, maar we wisten ons huis aan de achterkant te bereiken. Ik duwde wat stenen opzij, maar vond mijn trein niet terug. Toen we terugkwamen in het Kralingse Bos, hadden mijn tranen sporen getrokken op mijn zwarte gezicht. Moeder troostte me; ze zei er niets van dat we waren gaan zoeken.

De dagen daarna ben ik steeds weer teruggegaan. Op mijn volgende verjaardag kreeg ik weer zo’n trein, maar ik moest toch aan de vorige terugdenken.”

Vader Zwart liep het burgemeestersechtpaar uit Kerk-Avezaath tegen het lijf en leidde hen rond langs de puinhopen. Als dank mochten Zwarts zoons zes weken in het burgemeestershuis logeren. „De Slikkerveerse scheepsbouwersfamilie Smit, kennissen van die burgemeester, voorzag ons van kleding en meubilair, want we hadden niets meer. Na tijdelijk onderdak bij een begrafenisondernemer vond vader een opgelapt huis aan de Oostzeedijk voor ons gezin.”

Ook de volgende zomers ging Zwart naar Kerk-Avezaath. „Ik logeerde daar bij fruitkweker Fekko Ebbens, maar in 1944 kon dat opeens niet meer. Later begreep ik waarom: hij verborg piloten en andere onderduikers. Hij is verraden, zijn villa is verbrand en zelf werd hij met vier anderen in Renswoude doodgeschoten als represaille omdat daar een Duitse soldaat was gedood.”

Concentratiekampen

Elk jaar gaat Zwart naar de plechtigheid in Renswoude waar de moord op deze vijf gijzelaars wordt herdacht. De oorlog bleef hem bezighouden. „Ik heb heel veel concentratiekampen, musea, oorlogskerkhoven en herdenkingen bezocht.” De kasten in Zwarts appartement staan vol boeken en films over de vijf jaren die zijn verdere leven stempelden.

„Misschien ben ik de kampen wel gaan bezoeken omdat mijn broer in Bergen-Belsen heeft gezeten”, peinst hij. „Hij was een van de velen die tijdens de grote razzia in november 1944 uit Rotterdam werden weggevoerd. Met vier anderen sprong hij in Duitsland uit de trein. Toen ze terug naar Nederland probeerden te komen, zijn ze verraden en naar Bergen-Belsen gebracht. Hij overleefde het, maar heeft een jaar met pleuritis in het ziekenhuis gelegen.

Mijn vader moest als dwangarbeider naar Frankrijk, ging er ook vandoor, maar werd bij de grens gepakt en naar het Brabantse gijzelaarskamp Haaren gestuurd.

Wij maakten in Rotterdam de Hongerwinter mee, aten tulpenbollen en suikerbieten en liepen altijd met een lepel op zak voor het geval er iets leeg te schrapen was. Die oorlog is nooit meer uit mijn leven verdwenen. Als ik Duitsers op de televisie hoor schreeuwen, krijg ik kippenvel.”

www.brandgrens.nl

www.digibron.nl/bombardement


Rotterdam, 14 mei 1940

circa 900 doden

2000 gewonden

258 hectare stad in puin

25.500 woningen en duizenden andere gebouwen verwoest

79.600 mensen dakloos

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer