Ed van Thijn: De oorlog is altijd in de buurt
Hij toont breekbaar. Maar zijn geest is opmerkelijk helder. Ed van Thijn (78) vat heel zijn leven sinds de Tweede Wereldoorlog samen in de titel van zijn laatste boek: ”Blessuretijd”. „Het beslissende doelpunt kan nog steeds vallen.”
Zijn huis in Amsterdam, de stad waarvan hij ooit burgemeester was, is ruim. De heer des huizes zit in de achterkamer aan de tafel. Daar gaat het lezen het makkelijkst. Want lezen doet Van Thijn veel en graag. Kranten, tijdschriften, maar vooral ook boeken.
Van de hem kenmerkende, steeds grijzer wordende en woest krullende haardos, is weinig meer over. Maar Van Thijn ondergaat het proces van ouder worden zeker niet met chagrijn. Zijn glimlach geeft vaak ronde hoeken aan scherpe uitspraken.
Op een onvertogen woord zul je de oud-politicus sowieso niet snel betrappen. Daarvoor formuleert hij te zorgvuldig. Wat niet wil zeggen dat de oneliners waarin hij grossiert niet pittig zijn.
„Duitsland is in alle statistieken over mensenrechten veruit het fatsoenlijkste land. “
„In de jaren zestig knokten we voor minderheden. Nu worden de zogenoemde weigerambtenaren met een griezelig fanatisme opgejaagd en afgejaagd.”
Zijn boek ”Blessuretijd”, dat uitkwam in 2012, is waarschijnlijk het laatste dat hij schreef. Het is geschreven omdat hij het nog één keer wilde zeggen. Alles waar hij de afgelopen decennia voor stond en voor streed.
Ed van Thijn is een Jood. „Die identiteit heb ik lang weggedrukt. Na de oorlog was er niemand die het verhaal wilde horen. En toen ik in de politiek kwam, was ik heel bang om het verwijt te krijgen dat ik op m’n Jood-zijn en op het leed van de Joden in de Holocaust m’n politieke carrière bouwde.”
Vijftien onderduikadressen had hij in de Tweede Wereldoorlog. „Ik leed aan astma, dus je begrijpt wat voor een risico het was zo’n jongetje als onderduiker in huis te nemen.” Glimlachend: „Ik was een lastige onderduiker.”
Het was een wonder dat hij in Westerbork ontkwam aan transport naar Auschwitz. Toen in 1945 de bevrijders kwamen en de Hollandse NSB’ers opgesloten werden in Westerbork, moest de 11-jarige Ed met de NSB’ers hout gaan sprokkelen in de bossen rond het kamp. „Als wapen kreeg ik een stok.”
Het was pas ruim na de oorlog dat Van Thijn de behoefte kreeg om opener te zijn over zijn Joodse identiteit. „Ik dacht dat als ik me maar genoeg aanpaste, assimileerde, dat het dan wel goed zou komen. Maar dat kwam het natuurlijk niet. Omdat integratie heel iets anders is dan assimilatie. Dat is ook de grote fout die nu gemaakt wordt in het debat over vreemdelingen.”
Waar denkt u concreet aan als vanavond in het kader van 4 mei om acht uur de twee minuten stilte daar zijn?
„Ik denk aan zo veel. Aan mijn grootouders die vergast zijn in Auschwitz. Ik denk aan mijn oma die een paar weken uitstel kreeg van het op transport gaan naar Polen omdat ze een nieuw gebit kreeg.
Ik denk aan mijn vader, die twee keer uit de dodentrein sprong en de oorlog overleefde.
Ik zie de treinen vertrekken, waar ik niet in zat.
Ik voel overlevingsschuld, dat ook. Waarom ik niet en zij wel?
Weet u, twee minuten stilte duren lang.”
Vanavond zult u voor het eerst in een halve eeuw niet zelf spreken op een herdenking.
„Dat klopt. Ik heb alles geschreven wat ik nog wilde zeggen en verder heb ik geprobeerd er een streep onder te zetten.”
Toch schrijft u: de oorlog is altijd in de buurt.
„Dáár is de oorlog.” Van Thijn wijst naar een smal schilderij dat naast de boekenkast hangt. „Er zijn mensen op te zien die tussen bomen lopen. Het heeft niets met de oorlog te maken, maar ik zie Westerbork erin. Dat ik daar liep hout te sprokkelen met de NSB’ers.”
Denkt u weleens níét aan de oorlog?
„Ik sla soms wel eens een dagje over.”
Uw diepste drijfveer om de politiek in te gaan, was dat u er voor wilde zorgen dat mensen nooit meer vernederd zouden worden.
„Dat is dus niet gelukt. Mensen worden nog steeds vernederd. Als ik de debatten in de Tweede Kamer volg over het asielbeleid, word ik niet vrolijk. Maar ik heb gedaan wat ik kon.”
Hoe kijkt u aan tegen het politieke klimaat in ons land?
„We hebben soms wel eens een grote mond over Italië, maar we zijn natuurlijk in Nederland niet echt veel beter. Het politieke klimaat is uiterst instabiel. We hebben feitelijk weer een minderheidskabinet, de traditionele politieke partijen gedragen zich angstig, en dat is weer een voedingsbodem voor demagogen. Wie neemt het nog op tegen Wilders? De verruwing, de verplatting; ik vind het angstaanjagend. Kijk bijvoorbeeld naar het debat over de rituele slacht. De kilheid waarmee over dit onderwerp in de Tweede Kamer de knop werd omgedraaid, vond ik schokkend.”
Houdt u zich aan de Joodse spijswetten?
„Nee, maar ik voel me wel enorm verbonden met de Joden die dat wel doen. En heb er gelukkig ook het nodige aan kunnen bijdragen dat het verbod op de rituele slacht in de Eerste Kamer sneuvelde. Ik heb zelf in de Senaat gezeten, en toen fractieleidster Thieme van de Partij voor de Dieren zei dat het amendement dat de Tweede Kamer over de rituele slacht had aangenomen onuitvoerbaar was, dacht ik: Nu zal ik je hebben. Daar hebben we immers de Eerste Kamer voor, om wetten op uitvoerbaarheid te controleren.
Laten we wel zijn: het ging natuurlijk niet alleen over de rituele slacht. Het is de sfeer van de antireligiositeit in Nederland die ik zo bedenkelijk vind.”
Van Thijn schuift voorzichtig iets naar voren op z’n stoel en steekt waarschuwend z’n vinger op. „Het begint met de islam, maar vervolgens wordt het doorgetrokken naar alle andere religies. Kijk maar naar het fanatisme waarmee weigerambtenaren worden opgejaagd. Begrijp me goed: ik ben een hartstochtelijk voorstander van het homohuwelijk. Maar waarom moeten ambtenaren onder zweepslagen gedwongen worden zo’n huwelijk te bevestigen?”
Wat hebt u met de staat Israël?
„Heel veel. Toen ik in 1973 naar Israël reisde, kwam ik erachter dat de Joodse staat ook van mij is. In de jaren daarna heb ik kennisgemaakt met zo ongeveer alle leiders van de Arbeidspartij: Golda Meir, Rabin, Peres. Golda Meir zei tegen me: „Meneer Van Thijn, waarom blijft u hier niet?” Ik ben niet anti-Israël, zoals wel gesuggereerd wordt. Ik ben wel tegen de politiek van de rechtse regeringen daar. Al was het alleen maar vanwege het feit dat ik in de huidige politiek van Israël amper nog wat terugvind van een van de belangrijkste regels uit de Joodse ethiek, namelijk: heb de vreemdeling lief. Daar gaat het om met Pesach: dat we bedenken dat we zelf vreemdeling waren in Egypte. Ik ben een fervent aanhanger van de tweestatenoplossing. Die is echt in het belang van Israël zelf.”
God heeft het land aan Israël beloofd, zeggen zowel veel orthodoxe Joden als orthodoxe christenen.
„Dat is een belofte van heel lang geleden en hij botst met de beloften die door de Verenigde Naties aan de Palestijnen zijn gedaan. Ook de Palestijnen hebben, net als Israël, recht op een eigen staat. Een staat die in vrede en goed nabuurschap bestaat naast Israël.”
U wordt steeds meer Jood, zei u. Gelooft u in God?
„Ik kom niet uit een religieus milieu. Maar vier inmiddels wel de hoge feestdagen, ik bestudeer de Thora en mijn kleinzoon heeft onlangs zijn bar mitswa gedaan. Maar God? Waar was Hij in Auschwitz? Ik kan niet in Hem geloven, maar heb wel een groot respect voor hen die het wel kunnen. Het maakt het leven zo veel simpeler, gemakkelijker, aanvaardbaarder. Maar als het over religiositeit gaat, ach, wie zal zeggen dat ik toch niet religieus ben?”
Sluit u uit ooit in een persoonlijke God te zullen geloven?
„Ik ben te oud geworden om dingen uit te sluiten. Zeg nooit nooit. Leven in blessuretijd betekent natuurlijk ook dat het beslissende doelpunt nog steeds vallen kan. Maar waarom zou ik nu nog over de streep getrokken worden, als ik het zo mag zeggen? Ik ben niet bang voor de dood. Mijn grootste angst ervoer ik toen ik als onderduiker verstopt zat in een kast en er een razzia was. Een soldaat dreigde toen, als de huisbaas de kast niet snel genoeg zou openmaken, door de kastdeur heen te schieten. Toen was ik bang. Ik heb daar de bodem van de angst aangeraakt. Dieper kan niet.”
In deze artikelenserie wordt iedere maand de schijnwerper gericht op een persoon die vaak in het nieuws is of was. Vandaag: Ed van Thijn, voormalig minister en oud-burgemeester van Amsterdam.
„Als onderduiker las ik uit de Statenbijbel”
Eduard van Thijn werd geboren in Amsterdam op 16 augustus 1934. Hij groeide op in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Na een bominslag in 1940 verhuisde het gezin naar Bussum. In 1942 moesten zij van de bezetter weer terug naar Amsterdam. Begin 1943 werden hij en zijn moeder gevangengezet in het doorgangskamp Westerbork, waarna deportatie naar een vernietigingskamp een kwestie van tijd zou zijn. Zijn vader wist hen echter op tijd te bevrijden. Daarna volgde een periode van onderduiken. Hij zat in totaal op achttien adressen ondergedoken. Uiteindelijk werd Ed verraden en kwam hij begin 1945 opnieuw in Westerbork terecht. Vanwege de spoorwegstaking van 1944 reden er geen treinen meer naar het oosten, en dus kon Ed niet op transport worden gesteld.
Na zijn studie politiek en sociale wetenschappen werd Van Thijn al snel gemeenteraadslid voor de PvdA in Amsterdam (1962-1971). In 1967 werd hij lid van de Tweede Kamer voor deze partij. In 1981 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en in 1982 weer gewoon lid van de Tweede Kamer. In 1983 volgde zijn benoeming tot burgemeester van Amsterdam. Die functie bekleedde Van Thijn tot hij in 1994 opnieuw minister van Binnenlandse Zaken werd. Van 1999 tot 2007 was hij voor de socialisten lid van de Eerste Kamer.
Van Thijn begon pas later in zijn leven te praten over zijn Joodse identiteit. „Net na de oorlog wilde niemand ervan weten en het verhaal horen. De stilte was oorverdovend.” Hij is uiterst teleurgesteld over het integratiedebat zoals dat in Nederland gevoerd wordt. „Iedereen wil ergens bij horen. Maar assimilatie, het opgaan in de dominante cultuur, is geen optie. Joden zouden wat dat betreft beter moeten weten. Het is een doodlopende weg. Maar in die mening sta ik steeds meer alleen.”
Toen er in Nederland in 1973 fel gedebatteerd werd over de zogenoemde Drie van Breda, kwam Van Thijn met een schok tot de ontdekking dat hij zelf ook Jood was en dat de discussie over deze oorlogsgevangenen ook hem raakte. „Ik ben toen halsoverkop naar Israël gereisd met een rooms-katholiek reisgezelschap. En dus stond ik pas op de zevende dag van mijn bezoek voor de Klaagmuur, nadat ik eerst alle christelijke plaatsen had bezocht. Ik ontdekte in Israël dat dat land ook van mij is. En ik ervoer wat het wil zeggen dat je als Jood geen uitzondering meer bent.”
Van Thijn zat ondergedoken bij protestantse en rooms-katholieke christenen. „Ik leerde er uit de Statenbijbel lezen, maar ik leerde er ook de rozenkrans bidden.”
Uitgelicht
1 Kerk en staat moeten gescheiden zijn.
„Daar ben ik een geharnast voorstander van. Ik vind de theocratie echt een gruwel. Mensen moeten vrij zijn in hun geest om te denken en te geloven wat ze willen. Kinderen mogen ook nooit gehersenspoeld worden op school. Dat laat natuurlijk onverlet dat ik wel degelijk zeer hecht aan de vrijheid van godsdienst en niet minder aan gewetensvrijheid. Religie is belangrijk omdat mensen ergens bij willen horen.”
2 We moeten de vrijheid van onderwijs ongemoeid laten.
„Dat is in Nederland een uiterst belangrijke verworvenheid waar je gewoon niet aankomt. Evenmin als dat je tornt aan het algemeen kiesrecht. Als ik die twee verworvenheden vergelijk, vind ik dat algemeen kiesrecht net nog ietsjes belangrijker, maar direct daarna volgt de vrijheid van onderwijs. Overigens trekken we in Nederland niet echt de consequenties van het recht op vrijheid van onderwijs, hoewel we er heel hoog van opgeven. Moslimscholen worden over een breed front door de mangel gehaald. Ook Joodse scholen hebben het heel moeilijk. Dat vind ik zorgelijk.”
3 Wat hebt u met orthodoxe christenen?
„Inhoudelijk erg weinig. Maar in mijn persoonlijke geschiedenis erg veel. Zij zijn het die mij door de oorlog heen hebben gesleept, als ik het zo mag zeggen. Ik heb respect voor hun onverzettelijkheid, moed. En ik ben jaloers op hun geloof. Omdat juist het geloof alles zo veel gemakkelijker maakt.
Ik merkte bijvoorbeeld na een interview voor de EO-radio dat ik na zo’n gesprek van orthodoxe christenen heel veel brieven kreeg waarin ze schreven dat ze voor me zouden bidden, zodat ik tot geloof in God zou komen. Sommige mensen worden boos om zulke brieven. Ik niet, maar ik vind het eerlijk gezegd wel naïef. Tegelijk doet dat niets af aan het respect dat ik voor hen heb.
Wat het inhoudelijke verschil met orthodoxe christenen betreft: ik ben echt een man van de zogenoemde doorbraakgedachte. Mensen uit verschillende tradities die bij elkaar gaan zitten omdat ze hetzelfde doel hebben, hetzelfde willen realiseren. Dat leefde destijds in de PvdA heel erg sterk. Joden en christenen die met elkaar samenwerkten omdat ze één ideaal hadden. Helaas moet ik nu constateren dat er in de PvdA nog maar bitter weinig respect is voor religie. Dat vind ik iets om je grote zorgen over te maken. Veel te veel wordt in ons land over alle verschillen heengestreken met de verfkwast van de integratie. Zo van: als je Nederlander bent, dan is dat dus je nieuwe identiteit. Maar zo werken de zaken niet. Ik heb zelf geprobeerd die weg van de assimilatie te bewandelen, maar hij liep echt dood. Ik ben een Jood en ik ben een Nederlander. Dat kan naast elkaar bestaan, gelukkig.”