Groen & duurzaamheid

Betekenis van heideschapen voor natuurbeheer

Natuurorganisaties moeten bezuinigen en dat zullen de schaapherders van Nederland weten. Het in stand houden van hun kuddes staat onder druk. Maar daarmee ook een wezenlijk onderdeel van natuurbeheer. „Herder zijn is veel meer dan een dagelijks wandelingetje met de schapen.”

1 May 2013 09:28Gewijzigd op 15 November 2020 03:21
De schaapskudde van Haaksbergen, met herder Hans Abbink. Foto RD, Henk Visscher
De schaapskudde van Haaksbergen, met herder Hans Abbink. Foto RD, Henk Visscher

De grote stille heide in de Loenermark is deze ochtend wel erg ver te zoeken, want bij de schaapskooi brullen de motoren van twee graafmachines, waarmee mest uit de kooi (of potstal) gereden wordt. Schaapherder Arjen Daalhuisen merkt de komst van zijn gast door het lawaai niet direct op, maar dat doen wel zijn twee bordercollies. „Hierrr”, klinkt het zodra een van de honden op de bezoeker afrent. „Hij zag u wat aarzelen”, legt Daalhuisen uit, „en dan bent u voor de hond net een afgedwaald schaap dat teruggedreven moet worden.”

De 47-jarige Daalhuizen –van oorsprong paardrijinstructeur en manegehouder– was vijf jaar schaapherder op de Utrechtse Heuvelrug. Sinds december vorig jaar schepert hij de 150 schapen tellende kudde in de Loenermark, het 1157 hectare metende natuurgebied ten zuiden van Apeldoorn, dat wordt beheerd door de stichting Het Geldersch Landschap.

Via zijn oude hobby –het houden van bordercollies– kwam Daalhuisen in het vak terecht. Want zó wil de in een groen uniform gestoken schaapherder (waardoor hij meer weg heeft van een boswachter) het zien: het scheperen van een kudde is een vák, waar heel wat kennis en ervaring bij komt kijken.

Zo is het dagelijks de hei opgaan en weer terugkeren bij de schaapskooi bepaald geen door de plaatselijke VVV in stand gehouden activiteit, maar wezenlijk onderdeel van het beheer van de Loenermark. „Verschraling van de bodem is hier een belangrijk doel en dat bereik je niet door de schapen op de hei te laten. Wat ze dan hebben gegeten poepen ze ter plekke weer uit.” Door de dieren dagelijks zes à zeven uur op de hei te laten en ’s avonds en ’s nachts in de schaapskooi te houden, waar ze al het verorberde weer uitpoepen, is er wél sprake van verschraling van de bodem.

Daalhuisen hoort het wandelaars weleens zeggen: „Kijk, de herder gaat weer wandelen met zijn schapen.” „Nou, daar komt echt meer bij kijken dan een dagelijks wandelingetje maken. Zo moet je als herder heel goed weten waar je met je kudde wel of niet moet zijn, en op welk moment.”

Hoeden van een kudde houdt in: stevige begrazingsplannen maken, afgestemd op de tijd van het jaar, op de weersomstandigheden (is het lange tijd koud of warm geweest, droog of juist nat?) en op de verschillende typen vegetatie in het gebied.

Daalhuisen: „Zijn er in een gebied zeldzame planten, dan moet je die goed kennen én weten te staan, want in de bloeiperiode kom je daar niet met je kudde.” Soms komt hij iedere week twee of drie keer in „een bepaald hoekje”, laat hij het een week lang intensief begrazen om het daarna weken met rust te laten. „Bij de schaapskooi staat iedere dag met letters aangegeven waar de herder precies heengaat.”

Overigens kan de herder van de Loenermark enigszins relaxed te werk gaan met zijn begrazingsplannen omdat zijn kudde nog lang niet op sterkte is. „De norm van één schaap per hectare wordt hier niet gehaald: op de 250 hectare heide hebben we slechts 150 schapen lopen.” Met de kudde mee lopen ook vijf heidekoeien en dat scheelt. „Koeien grazen net wat anders dan schapen, ze pakken eerder een boompje mee en lusten wél pitrus (een grassoort, AJ). Daar komt bij dat koeien meer maaginhoud hebben en dus meer vegetatie kunnen verstouwen. Zo staat één koe voor vijf schapen.”

Het schapenras dat de Loenermark begraast, het Veluws heideschaap, mag er qua postuur ook wezen. Daalhuisen: „Het is een groot heideschaap dat hier vanouds thuis hoort.” Ook hier geldt: hoe groter het schaap, des te meer het op kan. „Heb je een kudde van kleine schapen, zoals van het ras Drents heideschaap, dan zul je er meer van moeten hebben.”

Alle vier heideschapenrassen die Nederland telt hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze hoog op de poten staan, en als de beste kunnen lopen. Afstanden van 10 kilometer per dag zijn geen probleem. Heideschapen hebben, in tegenstelling tot de zogenaamde kustschapen als de Texelaar, ook een sterk kudde-instinct. Dat is wel zo gemakkelijk in het glooiende terrein van de Loenermark, zegt Daalhuisen. „Een paar onzichtbare schapen achter een heuveltje komen meestal vanzelf wel terug bij de kudde.”


Over maaiers en plukkers

Bij de inzet van schapen of andere dieren in natuurgebieden wordt onderscheid gemaakt tussen natuurherstel en natuurbeheer. Voor die eerste taak zijn schapen –in jargon: selectieve grazers of ”plukkers”– minder geschikt: er moet immers stevig worden ingehapt op een ruige massa aan vegetatie en dat kunnen grote grazers als runderen –de ”maaiers” onder de grazers– beter. „Schapenbegrazing is vooral goed voor het onderhoud van herstelde heidebegroeiingen. Ze kunnen een heidebegroeiing niet creëren, hoogstens vitaal houden”, aldus de opstellers van een rapport van het Wageningse onderzoeksinstituut Alterra over de rol van gescheperde kuddes bij natuurbeheer (Alterra­rapport 735, uit 2004).

Als het om natuurbeheer gaat wordt de kracht van gescheperde kuddes duidelijk. Hier speelt het onderscheid tussen raster- of standbeweiding enerzijds en beweiding met een gescheperde kudde anderzijds. Bij standbeweiding bepalen de dieren zelf waar ze wel of niet grazen en wat hun favoriete schuil- en rustplaatsen zijn. Bij beweiding met een gescheperde kudde bepaalt de herder welke terreingedeelten intensief worden begraasd en welke niet, en vooral in welke delen van het jaar dat gebeurt. Behoud van kwetsbare plantensoorten wordt zo op een subtiele manier mogelijk. Bij standbeweiding is daarentegen veel meer sprake van de spreekwoordelijke zevenmijlslaarzen door de porceleinkast. Om kwetsbare planten zal een hek gezet moeten worden.

In het genoemde rapport van Alterra uit 2004 wordt verder gewezen op het nut van de ”heerdgang” van de kudde, de trektocht van de schapen van het ene terrein naar het andere. Dat helpt mee aan de verspreiding van zaden (vooral in de vacht) en de uitwisseling van genetisch materiaal. „De kudde zelf is drager van de ecologische verbinding”, aldus Alterra.

Juist in deze tijd van verbrokkeling van natuurgebieden, waardoor soorten geïsoleerd raken, zijn rondtrekkende schaapskudden om die reden meer dan welkom.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer