Boete BP na ramp 2010 valt lager uit
NEW ORLEANS – De nog vast te stellen boete die oliemaatschappij BP moet betalen voor de olieramp in 2010 valt maximaal 3,4 miljard dollar (ruim 2,5 miljard euro) lager uit.
Een hoeveelheid van bijna 128,8 miljoen liter olie is niet in de natuur terechtgekomen en hoeft dus niet te worden meegeteld bij het berekenen van de aangerichte schade. Dat bepaalde de Amerikaanse rechter dinsdag.
De hoeveelheid olie, die neerkomt op 810.000 vaten, is volgens de rechter „nooit in contact gekomen met omringend zeewater”, maar kon meteen worden opgevangen en naar de oppervlakte worden gebracht. Daarvandaan werd de olie naar het vasteland getransporteerd of veilig verbrand.
Uit de Macondobron voor de kust van Louisiana lekten van april tot juli 2010 in totaal
4,9 miljoen vaten aan olie, hoewel dus niet alles daarvan schade heeft kunnen aanrichten. De Amerikaanse Clean Water Act kan een vervuiler een boete van 1100 tot 4300 dollar per gelekt vat opleggen.
De exacte hoogte van de boete hangt af van hoe nalatig of roekeloos een bedrijf of persoon was. Op 25 februari begint een civiele rechtszaak waarin wordt bepaald in hoeverre daar sprake van was bij het lek in de Golf van Mexico. BP kan een boete van maximaal 17,6 miljard dollar krijgen.
Deze rechtszaak had nog afgewend kunnen worden als BP erin was geslaagd een schikking te treffen met de Amerikaanse overheid, enkele staten en diverse particulieren over de schadevergoeding voor de milieuramp. Dat is niet gelukt, meldde BP dinsdag. „De eisen waren buitensporig hoog en niet op de realiteit gebaseerd, dus gaan we de rechtszaak met ze aan”, aldus Rupert Bondy, een van BP’s advocaten.
Eerder trof de oliegigant wel een schikking om een strafrechtelijke vervolging te voorkomen. Daarmee was een bedrag van
4,5 miljard dollar (ongeveer 3,4 miljard euro) gemoeid. Bij de ramp zonk het platform Deepwater Horizon door een explosie.