Kerk & religie

Gomarus was geen onverdraagzame scherpslijper

Gomarus wordt meestal in één adem genoemd met Arminius. Het lijkt alsof een grotere tegenstelling dan tussen deze twee niet mogelijk is. En alsof Gomarus’ leven en werk uit weinig anders bestond dan verdediging van een zuivere gereformeerde predestinatieleer.

dr. William den Boer

2 February 2013 10:48Gewijzigd op 15 November 2020 01:44
Gomarus. Foto RD
Gomarus. Foto RD

Slechts zes jaar echter was Arminius de naaste collega van Franciscus Gomarus (30 januari 1563-11 januari 1641). De nagedachtenis van de 450 jaar geleden geboren Gomarus zal echter voor altijd verbonden blijven met de remonstrantse twisten.

François Gomaer wordt geboren als zoon van de waard van herberg De Sterre te Brugge. Kennelijk groeit hij op tot een ambitieuze jongeman, want vanaf omstreeks 1577 –gevlucht naar de Palts vanwege de kettervervolging– studeert François theologie aan diverse vooraanstaande universiteiten. Zo bezoekt hij, na een voorbereidende opleiding in Straatsburg, Neustadt aan de Haardt, Oxford, Cambridge en Heidelberg. Hij krijgt college van diverse bekende hoogleraren, zoals Junius, Ursinus, Zanchius, Tossanus, Reinoldus, Whitaker, Grynaeus en Sohnius.

Snelle carrière

Zijn loopbaan als predikant begint in Frankfort aan de Main, waar hij in 1586 predikant wordt van de Nederlandse vluchtelingengemeente. Zijn eerste vrouw Emerentia Muysenhol, met wie hij in 1588 trouwt, overlijdt al in 1592, waarna hij in 1593 in het huwelijk treedt met Maria L’Hermite. Het wordt de aanleiding voor Gomarus’ gedwongen vertrek uit Frankfort. Naar plaatselijke wetten had Gomarus niet met de adellijke dame mogen trouwen omdat zij van buiten Frankfort afkomstig was.

Na zijn promotie tot doctor in de theologie te Heidelberg in 1594 ontvangt hij nog hetzelfde jaar vanuit Leiden de roeping om predikant én hoogleraar in deze belangrijke Hollandse universiteitsstad te worden. Overigens overlijdt Maria L’Hermite in 1621, waarna Gomarus in 1622 trouwt met zijn derde vrouw, Anna Maria de Lannoy.

Gomarus’ snelle carrière heeft alles te maken met zijn intelligentie en grote werkkracht, die kennelijk de aandacht trokken. Al vanuit de pastorie te Frankfort verzorgde hij zowel een verbeterde editie van de vertaling die Theodorus Beza van het Nieuwe Testament had gemaakt, als een heruitgave van een antipauselijk geschrift van de middeleeuwer Marsilius van Padua.

Protest

Als in 1602 Lucas Trelcatius sr. en Franciscus Junius, twee collega’s aan de Leidse theologische faculteit, bezwijken aan de pest en Gomarus als enige hoogleraar overblijft, luidt deze omslag meteen een belangrijke episode uit het leven van Gomarus in. Er gaan namelijk stemmen op om Jacobus Arminius (1559-1609), predikant te Amsterdam, te benoemen ter vervulling van de ontstane vacatures. En dat roept het protest wakker van sommigen die aan diens orthodoxie twijfelen.

Ook Gomarus protesteert. Een vriendschappelijke conferentie tussen hem en Arminius (6 en 7 mei 1603), onder meer over de thema’s vrije wil, contingentie (toeval), Gods wil, voorkennis en predestinatie, stemt Gomarus echter geheel tot tevredenheid. Ondanks meningsverschillen twijfelt hij niet langer aan Arminius’ oprechtheid in de grondslag van de leer.

Dat verandert echter snel als onder voorzitterschap van Arminius op 7 februari 1604 een disputatie wordt gehouden over de predestinatie. Gomarus uit zijn ongenoegen hierover door op 31 oktober van datzelfde jaar buiten het rooster om eveneens een disputatie over de predestinatieleer te organiseren. Het is het eerste openlijke teken van onenigheid tussen de beide hoogleraren.

De onrust die er in de kerken ontstaat door deze Leidse academische meningsverschillen leidt tot vragen vanuit classis en synode. De curatoren van de universiteit, die geen prijs stellen op kerkelijke inmenging, worden in augustus 1605 echter nog gerustgesteld door een officiële gezamenlijke verklaring dat er geen sprake is van enig meningsverschil inzake fundamentele leerstukken.

Beide hoogleraren nemen in mei 1607 deel aan een predikantenvergadering ter voorbereiding van een te houden nationale synode. Na deze vergadering worden de meningsverschillen in binnen- en buitenland bekend. Arminius krijgt hierdoor te maken met allerlei aantijgingen, waarop de Staten van Holland besluiten om hem en Gomarus uit te nodigen hun gedachten ten overstaan van de Hoge Raad uiteen te zetten.

Op 30 en 31 mei verschijnen de collega’s voor de Hoge Raad om „sulcks te sien of men se tot accoord broederlijcke vrundschap ende onderlinge hantgevinge kon bewegen.” Uit de gedachtewisseling die volgt, trekt de president van de Hoge Raad de conclusie dat de verschillen niet de fundamenten van de zaligheid betreffen. Gomarus verklaart hierop echter dat hij met Arminius’ gevoelen niet voor Gods rechterstoel zou durven verschijnen.

Dat is precies de sfeer waarin het debat zich verder ontwikkelt. Later, tijdens de Synode van Dordrecht in 1618-1619, zou dit uitlopen uit op de verwerping van de opvattingen die de remonstranten met een beroep op Arminius na diens dood in 1609 in de Remonstrantie (1610) uiteenzetten.

Na 31 mei 1608 volgen in 1608 en 1609 nog twee confrontaties tussen Arminius en Gomarus voor de Staten van Holland, waarbij Gomarus zich concentreert op de zijns inziens afwijkende rechtvaardigingsleer van Arminius, terwijl Arminius zich keert tegen de predestinatieleer van zijn collega. Die zou geen recht doen aan de plaats van Christus in de verkiezing én God uiteindelijk tot oorzaak van de zonde maken.

Pamflettenstrijd

Na Arminius’ overlijden in 1609 mengt Gomarus zich in de pamflettenstrijd die ontbrandt. De spanningen lopen nog hoger op als de curatoren de benoeming van Conrad Vorstius tot hoogleraar doorzetten, ondanks Gomarus’ waarschuwingen tegen diens dwalingen. Somber en teleurgesteld over alle ontwikkelingen in kerk en theologie besluit Gomarus te vertrekken als hoogleraar van de Leidse universiteit. Op 23 februari 1611 wordt hij beroepen tot predikant-hoogleraar van het Collegium Theologicum te Middelburg. In 1615 vertrekt hij naar de Academie van Saumur in Frankrijk. Tegenslag doet hem in 1618 besluiten alsnog in te gaan op een benoeming door de universiteit van Groningen.

De voorbereidingen voor de nationale synode van Dordrecht zijn dan in volle gang, en Gomarus wordt er direct bij betrokken. Met wisselend succes zet hij zich in voor verschillende zaken. Zo is hij tegen het opnemen van de apocriefe boeken in de Statenvertaling, wil hij dat God in de vertaling niet met ”du” maar met ”ghy” wordt aangesproken en wil hij de naam Jehova onveranderd in de Bijbeltekst laten staan. Hij pleit voor degelijk catechetisch onderwijs, zet zich in voor het dopen van geadopteerde heidenkinderen en wil dat aanstaande predikanten stevig onderzocht worden op hun kennis van Grieks en Hebreeuws.

De synode benoemt hem tot revisor van de vertaling van het Oude Testament. Later onderbreekt hij met het oog hierop ruim vijf jaar zijn werk aan de universiteit van Groningen.

Tijdens de synode verdedigt Gomarus zijn supralapsarische opvatting van de predestinatie (dat wil zeggen: God beschouwt de mens in het predestineren als nog niet in zonde gevallen). Hij moet er echter in berusten dat de synode –overigens zonder het object van predestinatie te definiëren– voor een infralapsarische verwoording kiest en de in zonde gevallen mens het ”object van predestinatie” noemt.

Nalatenschap

In 1644 wordt in de ”Opera theologica omnia” de schriftelijke nalatenschap van Gomarus gepubliceerd. Gezien zijn bekendheid vanwege de discussie met Arminius, zijn ijveren voor het bewaren van een orthodox-gereformeerde leer en zijn regelmatige betrokkenheid bij het bestrijden van dwalingen van rooms-katholieken, luthersen, dopersen, socinianen, libertijnen en remonstranten, zou je hierin veel dogmatisch werk verwachten. Voor het merendeel bestaat deze publicatie echter uit exegetische studies van het Nieuwe Testament.

Daarin blijken opnieuw Gomarus’ grote talenkennis en taalgevoel. Zijn bewondering voor de humanistische taalgeleerde Erasmus steekt de filoloog en exegeet niet onder stoelen of banken. Dat neemt niet weg dat Gomarus als een van de grondleggers van de gereformeerde scholastiek kan worden beschouwd.

Gomarus’ ijver voor de gereformeerde leer maakt hem niet tot een onverdraagzame scherpslijper – kleine verschillen beletten hem niet met om Arminius’ samen te werken. Waar het om hoofdzaken ging, was hij echter onverzettelijk en strijdbaar. Over zijn karakter is zeer verschillend geschreven en geoordeeld. Maar zijn integriteit wordt door niemand in twijfel getrokken. Was hij snel driftig, zoals velen hebben geschreven, prikkelbaar en gevoelig voor wat anderen hem in het oor fluisterden?

Dat hij een vurig karakter bezat, staat wel vast. Toch was hij niet strijdlustig, eerder probeerde hij zich bescheiden afzijdig te houden. Pas als broeders hem aanspoorden en hijzelf ervan overtuigd was niet langer te kunnen zwijgen, kwam hij met veel beslistheid op voor zijns inziens onopgeefbare zaken. Zijn grote geleerdheid en vele gaven staan buiten kijf. Dat moest vriend en vijand toegeven. De remonstrant Gerardt Brandt dichtte bij een portret van Gomarus:

„Vermaerde balling van het ijvrig Vlaenderlandt,

Vlieg niet te hoog in ’t licht met uw geleerdt verstandt.”


Geen determinisme

Gomarus stond voor een opvatting over de vrije wilskeuze die inhoudt dat de wil van een mens na de zondeval vrij genoemd moet worden, hoewel hem de kracht om het goede te doen ontbreekt. Ook wordt de menselijke wil in zijn opvatting nooit gedwongen of genoodzaakt tot een bepaalde keuze. Wel is er een groot verschil, zowel tussen de wijze waarop de vrije wilskeuze functioneert voor en na de zondeval, als in en na de bekering. Na de zondeval is een mens wel vrij, maar niet in staat om uit zichzelf geestelijk goede zaken voort te brengen. In het eerste moment van de bekering is de menselijke wil geheel passief: voordat de structurele mogelijkheid om het goede te kiezen in praktijk kan worden gebracht, dient de wil door God geheroriënteerd te worden op het juiste doel. Na de bekering is de wil vrijgemaakt en keren gerechtigheid en heiligheid stap voor stap terug. Omdat de menselijke wil nu weer gericht is op het goede doel, functioneert hij in beginsel ook in praktische zin weer vrij, zoals hij oorspronkelijk bedoeld is.

Omdat een mens op structureel niveau altijd de mogelijkheid heeft om het goede te kiezen, kan hij volgens Gomarus verantwoordelijk worden gehouden en is het rechtvaardig als hij voor verkeerde keuzes wordt gestraft. Doordat een mens na de zondeval echter zijn vrije wil richt op het verkeerde doel, schakelt de mens zijn eigen vermogen om het goede te kiezen uit. Of je nu van mening bent dat hij erin geslaagd is of niet, determinisme is iets wat Gomarus altijd zorgvuldig heeft willen vermijden.


Verkiezing en verwerping

Verkiezing is volgens Gomarus: „Het voornemen van God waardoor Hij uit de op onbepaalde wijze tevoren gekende redelijke schepselen sommige individuele schepselen, volgens Zijn recht en naar Zijn welbehagen, voorverordineerd heeft tot hun bovennatuurlijke doelen, en tot schepping in de rechte staat van de oorspronkelijke gerechtigheid en tot de overige passende middelen, tot verheerlijking van Zijn heilbrengende genade, wijsheid en volkomen vrijmacht.”

Over verwerping schreef Gomarus: Verwerping is „de predestinatie van God waardoor Hij uit de op onbepaalde wijze tevoren gekende schepselen sommigen, die naar Zijn recht en welbehagen van het eeuwige leven zijn verworpen, tot de eeuwige dood en smaad en de weg die daartoe leidt )…) heeft voorverordineerd.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer