Dikke sigaren roken in de slagerij in Rijssen
RIJSSEN – „De slagers rookten gewoon in de slagerij een dikke sigaar. Dat was vroeger een teken van welstand”, herinnert oud-slager Arie Bloemendaal (86) uit Rijssen zich. „Derk Hofman aan de Walstraat heeft die bolknak het langst volgehouden. Iedereen herinnert zich hem dan ook als de slager met die dikke sigaar. Roken in de slagerij! Dat kun we ons nu niet meer voorstellen.”
Na een werkzaam leven in de slagerij aan de Tabaksgaarden gingen Arie Bloemendaal en Manna Bloemendaal-Koedijk (86) ruim twintig jaar geleden met pensioen. „Vanaf de eerste dag van ons pensioen hebben we ons geen dag verveeld. In een zwart gat vallen? We weten niet wat dat is. Veel lezen, wandelen, vrijwilligerswerk in het Rijssens Museum, een cursus Twents volgen, reizen, in de tuin werken, er is altijd wat te doen.”
En ze zijn nog even ondernemend. Twee jaar geleden waren ze met de hele familie in Italië, waar de zonen Dick en Hans in een oldtimer meereden in de Mille Miglia, een duizendmijlstocht van Brescia naar Rome en weer terug.
Bloemendaal nam de slagerij in de Tabaksgaarden over van zijn vader. „Na twee jaar ulo kwam ik bij hem in dienst. Ik was te jong voor het middenstandsdiploma, maar via allerlei cursussen heb ik dat toch gehaald. Mijn slachtdiploma kreeg ik in 1946 vlak voordat ik in militaire dienst moest. Ik ben toen drie jaar in Nederlands-Indië geweest. Ik was kok en ik heb er gelukkig geen verschrikkelijke dingen meegemaakt.”
In de naoorlogse jaren zag Bloemendaal de slagersbranche ingrijpend veranderen. „Mensen hielden vroeger van vette koeien. Een achterbout hing je voor het winkelraam, ’s avonds voordelig verlicht, de buiklap teruggeslagen zodat het grote nierbed goed zichtbaar was. Later moest alles mager. We waren in Rijssen met twaalf collega’s, nu nog maar drie. Je moest naar de mensen toe om de bestelling op te halen.”
Bloemendaal had net als de andere slagers en de bakkers zijn klanten in een enorm verspreidingsgebied wonen. „Dat was zeer tijdrovend. De bakkers en melkboeren verdeelden later onderling de wijken. Bij de slagers loste het zich vanzelf op. Eén stopte met venten en toen durfden de anderen ook. Sommigen voorspelden omzetverlies, maar je kreeg juist méér mensen in de winkel. Ze zagen in je vitrine lekkere dingen liggen en kochten daardoor meer dan voorheen.”
Volgens de oud-ambachtsman wilden de Rijssenaren altijd kwaliteitsvlees hebben. „Dat was echt een verschil met omliggende plaatsen. Had mijn vader zes koeien op een rij staan, dan kon hij zo zeggen: „Die zijn voor Almelo, die gaan naar Nijverdal en deze zijn goed genoeg voor Rijssen. Je had hier veel mensen die verstand van koeien hadden en mensen die dáchten dat ze er verstand van hadden. Maar met beiden moest je rekening houden. Als wij met een stel slachtkoeien van de weidegronden de stad inliepen stonden er altijd wel mensen aan de weg die je even staande hielden om je koeien te bevoelen en te keuren.”
Bloemendaal heeft slachten en worst maken altijd graag gedaan. „Op de Utrechtse Slavakto van 1983 wonnen we goud met onze rookworst. Wat hebben er veel van verkocht. Manna hielp altijd graag in de winkel en experimenteerde met nieuwe producten. Als mensen iets nieuws probeerden en het lekker vonden, had ze daar plezier in.”
De slagersbranche is intussen zodanig veranderd dat beiden niet weer voor het slagersvak zouden kiezen. „Vroeger verkocht je een koe van kop tot staart. Je had als het ware klanten voor ieder onderdeel. Tegenwoordig is het allemaal eenheidsworst.”