Hub Zwart en hoe het gezag verdween uit Nederland
Nederland kent steeds minder écht volwassen mensen, stelde de onlangs overleden dr. Jan Hendrik van den Berg vast. Hub Zwart kan dat beamen. „Kijk naar de kabinetsformatie: er wordt veel gegiecheld.”
Hij heeft ze allemaal gelezen, één keer, twee keer: ”Metabletica”, ”Leven in meervoud”, ”Het menselijk lichaam”, ”Metabletica van God”. „Een filosoof leest geen boeken, maar oeuvres”, zegt Hub Zwart. Op de werkkamer van de Nijmeegse Radboud Universiteit zit een man die rustig, met bijna zachte stem, zijn woorden kiest. De onderwerpen waarover het gaat typeert hij veelal in twee of drie varianten.
„Gezaghebbend, vertrouwenwekkend, integer.”
„Irritatie, ergernis, boosheid.”
„Debat, discussie, kanttekeningen plaatsen.”
Is het de dichter die de kleuren van de taal verkent? De nuancerende wetenschapper? Of de fenomenoloog die beseft dat de geheimen van de werkelijkheid zich niet een-twee-drie aan de waarnemer prijsgeven? Zwart is het alle drie, en juist zijn poging om allerlei werelden en perspectieven met elkaar te verbinden maakt hem een denker in de stijl van Jan Hendrik van den Berg.
Hoe heeft u dr. Van den Berg als persoon ervaren?
„Mijn eerste kennismaking was telefonisch. De persoonlijke kennismaking kwam toen ik hoofdredacteur was van het Tijdschrift voor Geneeskunde en Ethiek. Ik was benieuwd hoe de auteur van het invloedrijke boek ”Medische macht en medische ethiek” uit 1969 aankeek tegen de hedendaagse ethiek. Op een dag ben ik naar Groningen gegaan en heb hem geïnterviewd. Van den Berg was iemand die veel waarde hechtte aan decorum. Hij woonde in een keurig huis, was keurig gekleed –mooie das, mooi kostuum–, zeg maar de betere burgerlijkheid. Het was allemaal vrij formeel. Hij dwong natuurlijk gezag af. Voor mij was hij vooral iemand die gesproken en geschreven heeft met vooraanstaande intellectuelen die ik alleen maar kende als auteur, zoals Heidegger en Bachelard. Van den Berg vertelde graag anekdotes, vanuit de gedachte: een goede anekdote bevat een treffende kern van waarheid en geeft een soort kern weer van de filosofie.”
U schreef het boek ”Boude bewoordingen” over ”Metabletica”. Wat was de aanleiding om u zo diepgravend met zijn werk bezig te houden?
„Ik kwam op allerlei manieren met zijn werk in aanraking. Een beslissende ervaring was in Kopenhagen. Daar liep ik op een congres een bekende Amerikaanse ethicus tegen het lijf die vroeg: Hoe is het met Jan Hendrik van den Berg? Toen dacht ik: vreemd eigenlijk, een internationaal befaamde auteur, en wijzelf kennen hem eigenlijk niet. Toen ben ik me in zijn werk gaan verdiepen. Ik vond dat Van den Berg recht had op eerherstel. Door een boek over hem te schrijven, heb ik geleerd hoe hij zelf werkt, hoe hij zelf schrijft, hoe hij zelf kijkt.”
Metabletica – waarom gebruikte Van den Berg zo’n ontoegankelijk begrip?
„Ik merk inderdaad dat die term niet leeft voor mensen. Het klinkt als iets heel aparts. Metabletica betekent: leer van veranderingen. Je zou het kunnen beschouwen als historische fenomenologie, en dat betekent twee dingen. De fenomenologie bestudeert hoe wij kijken, hoe wij spreken, hoe wij lezen en ons bewegen. Van den Berg voegde daar een historische dimensie aan toe: mensen kijken in de zevende eeuw anders dan in de negentiende eeuw. Vandaar de term: leer van veranderingen.
Pas in zijn latere boeken is een ander, derde idee belangrijk geworden: de betekenis van gelijktijdige gebeurtenissen. Gelijktijdige gebeurtenissen, zegt Van den Berg, hebben een zekere verwantschap, een familiegelijkenis. Die moet je proberen te duiden. Het is een manier van kijken die ik zelf ook gebruik in mijn eigen werk. Zo heb ik onlangs, in mijn boek over de muziekfilosofie van Wagner, het jaar 1989 geduid als de voltooiing van de globalisering. In dit jaar valt de Berlijnse Muur, plotseling leven we in één wereld. In dit jaar gaat het Humanegenoomproject van start, en gaat het world wide web in de lucht. Drie gebeurtenissen die duiden op een voltooide globalisering. Zo zijn er meer feiten aan te wijzen.”
Er is iets fundamenteel veranderd in de verstandhouding tussen kind en volwassene – een rode lijn in ”Metabletica”. Hoe actueel is wat dr. Van den Berg schrijft anno 2012?
„De gedachte is: vroeger waren de kindertijd en de adolescentie veel korter, mensen werden sneller volwassen. Dat wordt op dit moment weer betwist, maar dat vind ik niet zo belangrijk. Belangrijker is dat die discussie nog altijd loopt. Van den Berg sneed iets aan waar de menswetenschappen zich nog steeds mee bezighouden.
Interessanter nog vind ik wat hij schrijft over de volwassenheid. Van den Berg zegt: Mensen van nu, wij worden eigenlijk nooit meer écht volwassen. We blijven pubers, adolescenten. Het dragen van verantwoordelijkheid verdwijnt. Als je kijkt naar de afgelopen kabinetsformatie met Samsom en Rutte: er wordt veel gelachen en gegiecheld. Je hebt niet het gevoel dat hier mensen bezig zijn die gezag, die volwassenheid of verantwoordelijkheid uitstralen. Het zijn een soort overjarige adolescenten die het allemaal een beetje lacherig opvatten. Dat gevoel bekruipt mij in elk geval heel sterk. Ik bedoel dit niet als persoonlijke kritiek op politici, maar in de zin van: kunnen we de vertrouwenwekkende gezagsdrager nog in de wereld zetten?”
Een consequent ”metableticus” zegt dan: er is iets veranderd, het gezag is weg. En het laat zich niet terugorganiseren.
„Het is inderdaad moeilijk dat gezag terug te krijgen. Maar, zo zegt een andere auteur, Max Weber: een samenleving kan alleen maar functioneren als er voldoende mensen zijn die vertrouwen wekken, die zich onkreukbaar en integer gedragen, óók als niemand kijkt. Als die groep te klein wordt, raakt een samenleving in een crisis. Dat is wat Van den Berg ook aansnijdt. Bankiers die graaien, politici die zich misdragen, ze zijn natuurlijk van alle tijden. Maar die groep mag niet te groot worden. Misschien anticipeert zijn zorgpunt wel op nieuwe omslagpunten, waarbij mensen herontdekken wat verloren is gegaan.”
In ”Metabletica” schrijft Van den Berg, in het kader van het wonder: „God is nabij voor de gelovige, het ongeloof tast naar zijn afwezigheid.” Wat vindt u van die stelling?
„Over geloof kun je eigenlijk alleen maar met gelovige mensen spreken. Ik was onlangs in Nieuw-Zeeland. Daar was een mooie kerk aan een meer. In een groot raam, dat uitkeek op het meer, was de figuur van Jezus geëtst. Als je knielde, zag je Jezus over het water lopen, dat was de idee. Hij stak ook zijn hand naar je uit. Toen dacht ik: Dít is een heel mooie uitbeelding van de essentie van geloven. Alleen is het lastig uit te leggen aan mensen die niet geloven. Alleen als je dat geloof deelt, kun je zo’n venster herkennen, en dat waarderen. Ik ben zelf rooms-katholiek, het gebeurt wel eens dat mensen me op een feestje verbaasd vragen: Ga je nog wel eens naar de kerk? Hoe zit dat dan? Het is lastig hierover te praten, tenzij mensen zelf iets van die ervaring hebben.”
Ik doel ook op de essentie van het wonder. In dit voorbeeld: Zweefde Jezus over het water? Was het een gezicht van de apostelen, of nog iets anders?
„Die vraag houdt mij minder bezig. Mogelijk heeft dat met rooms-katholiek of protestant te maken, ik weet het niet. Voor mij gaat het in dit verhaal om het geloof dat wonderen doet. Je moet God niet op de proef stellen door op het water te gaan lopen om te kijken of het lukt. Dan wordt het wonder een karikatuur. Maar als je iets per se wilt, iets is heel erg belangrijk voor je, dan is de vraag: geloof je er zélf in, ook al zijn er honderd redenen te bedenken waarom het niet gaat lukken? Ergens in dat proces komt God je tegemoet, is er die uitgestoken hand van Jezus. Je kunt het nooit op eigen kracht.”
U noemt Metabletica uit 1956 Van den Bergs bekendste boek, maar niet zijn beste?
„Het is zeker een goed, boeiend boek. Alleen gaat het vooral over de kindertijd. Je merkt dat hij zijn eigen ambacht, de metabletica, als het ware aan het leren is. Zijn latere boeken zijn breder, ambitieuzer. Ze gaan over lichamelijkheid, materie, en tot slot zelfs een metabletica van God. Het worden hele grote onderwerpen. Ik zie Metabletica als een soort oefening, een eerste essay.”
Critici hebben Van den Berg verweten privé-wetenschap te bedrijven, omdat zijn methode te subjectief zou zijn. Met jaartallen kun je allerlei goocheltrucs uithalen. Terechte kritiek?
„Nee, dat vind ik niet. Het is ook geen harde, objectieve wetenschap. Je zou kunnen zeggen: het zit er ergens tussenin. De benadering is: je zoekt belangrijke omslagpunten in de cultuur, vervolgens ga je op zoek naar belangrijke gebeurtenissen, en dan stel je de vraag: wat hebben die gebeurtenissen met elkaar te maken? Niet iedereen zal hierop hetzelfde antwoord geven. Vanuit je eigen achtergrond zul je eigen accenten leggen. Maar privé-wetenschap vind ik te sterk uitgedrukt.”
Toch is het wensgehalte hoog: je wilt een ontwikkeling beschrijven, en dan zoek je de gebeurtenissen erbij.
„Dat is natuurlijk waar. Als je zegt: ik neem een willekeurig jaartal, zeg 1922, en ga op zoek naar gebeurtenissen. Vervolgens kijk ik naar het verband tussen die gebeurtenissen. De kracht is dan toch: wat breng je aan het licht, wat wordt er zichtbaar, welke onthullingen doe je? Het bewijs zit als het ware in de kracht van de duiding. Soms is dit heel verhelderend. Soms zeg je: ik vind dit allemaal gekunsteld. Dan is het mislukt.”
In uw boek ”Boude bewoordingen” typeert u Van den Berg als de Pim Fortuyn van de jaren zeventig. In welk opzicht?
„In de jaren zeventig maakte de Nederlandse samenleving een wending naar links. Kritische geesten die daar kanttekeningen bij plaatsten waren er weinig. Van den Berg is toen geïsoleerd geraakt. Toch is zijn ”Hooligans” een sterk boek. Daarin beschrijft hij de opkomst van het anarchisme in de negentiende eeuw, en trekt een lijn door naar de twintigste eeuw, naar de beweging van Ulrike Meinhof. Waar kwam die agressie tegen onze samenleving vandaan? Hooligans gaat over de teloorgang van de volwassenheid. Wat Van den Berg beschrijft zijn niet de voetbalvandalen, maar de mensen die gezaghebbende functies uitoefenen: zíj beseffen het gewicht van hun functie niet meer.
Pim Fortuyn had een vergelijkbare rol. Enerzijds hechtte hij, net als Van den Berg, belang aan taalgebruik, aan kleding, aan omgangsvormen. Anderzijds had hij diezelfde scherpe kritische blik, die niet ontvankelijk is voor de quasi-evidenties van politieke correctheid. Ook Fortuyn was iemand die met open vizier durfde te kijken: er gaat iets verloren in onze cultuur, wat is dat? Moeten we dat niet beschermen, behoeden? In de negentiende eeuw was Nederland een autoritaire samenleving met veel armoede. Onze ouders hebben door heel hard werken er een welvarende, democratische samenleving van gemaakt. Gaan wij wel zorgvuldig met dat geschenk om? Beseffen we de waarde, de uniciteit ervan? Democratie en welvaart zijn historisch gezien schaarse goederen. Fortuyn kon een zekere irritatie, boosheid, ergernis ontwikkelen voor mensen die al die verworvenheden verkwanselden. Ik herken dat wel. Ik was geen uitgesproken Pim Fortuynfan, maar ik weet wel dat Van den Berg hem wel kon waarderen. Fortuyn was toch een soort heer van stand in een omgeving van politici die moeite hadden die volwassenheid in voldoende mate ten toon te spreiden.”
Ook vergelijkt u Van den Berg met Europese grootheden als Peter Sloterdijk en M. Houellebecq. Kan hij die vergelijking op dat niveau doorstaan?
„Ja, ik denk het wel. Als je een soort vergelijkende anatomie zou maken tussen Sloterdijk en Van den Berg, zou je opvállend veel gelijkenissen zien. Ze zijn allebei bezig met de cultuurgeschiedenis, met architectuur, lichamelijkheid, wetenschap en kunst. Ik ben persoonlijk een groot liefhebber van Sloterdijk. Ik vind zijn stijl nog krachtiger dan die van Van den Berg. Beiden behoren onmiskenbaar tot dezelfde traditie van de historische fenomenologie: hoe kijken mensen, hoe denken ze, spreken ze, hoe groot of hoe klein is hun wereld? In onze ervaring van tijd en ruimte zit een geschiedenis.
Houellebecq is een romanschrijver, met hem ligt het iets anders. In de manier waarop hij de leegte van de idealen van de jaren zeventig laat zien, zit hij dicht tegen Van den Berg aan.”
Wat vindt u van de stelling: Jan Hendrik van den Berg is uiteindelijk meer beïnvloed door verlichtingsdenkbeelden dan door het christelijk geloof.
„Daarmee ben ik het niet eens. Ik denk dat hij juist sceptisch was over de Verlichting en dat het Christendom voor hem altijd heel belangrijk is gebleven. De Verlichting verduistert ook altijd: buiten de lichtbron zie je niks meer. Ik denk dat Van den Berg daar altijd oog voor heeft gehad. Met de Verlichting zijn dingen verloren gegaan.”
Van den Berg was een pionier op gebied van euthanasie: dan kies je toch uiteindelijk voor de autonomie van de mens om zelf te beschikken, een idee dat eerder heenwijst naar de Verlichting?
„Dat zou je kunnen zeggen, al zou je ook kunnen zeggen: de techniek schiet op een gegeven moment door. Als je geen moreel kader hebt over hoe je de techniek moet gebruiken, wordt die techniek zelf gewelddadig, irrationeel, hardvochtig, onnatuurlijk zelfs. Je zou kunnen zeggen: de medische macht is voor Van den Berg een product van de Verlichting. Medische macht lijkt heel mooi: je hebt technologie om levens te redden en te verlengen. Alleen kan die macht zich ook tégen ons keren. Want is het leven niet intrinsiek eindig? Moeten we die eindigheid niet opnieuw leren aanvaarden? Dwingt de techniek ons niet opnieuw over de eindigheid na te denken? Van den Bergs boekje over medische macht is eerder een soort antwoord op de Verlichting, dan dat het de Verlichting predikt.”
Dus vanuit een anti-Verlichtingsdenken kon Van den Berg een pionier worden op het gebied van euthanasie?
„Hij wilde de verbloemde verliesposten van de medische vooruitgang op z’n minst ter sprake brengen. Ook een christelijke ethiek zal zich daarmee uiteen moeten zetten. Of je dat nu leuk vind of niet: het moment van sterven wordt steeds meer een beslissing. Van den Berg signaleerde dat. Sterven is niet meer die natuurlijke gebeurtenis die het ooit was. Sterven is binnen ons machtsbereik terechtgekomen, en daarmee radicaal van karakter veranderd. Daar vroeg hij aandacht voor. Ik lees zijn boekje dus niet zozeer als een pleidooi voor euthanasie, maar eerder als een signalement. Sterven is van karakter veranderd, door de medische technologie. En dat geldt voor protestant en katholiek en humanist.”
Over de lezer
Filosoof, ethicus, dichter, wetenschapper. Hub Zwart (1960) studeerde filosofie en psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, was onderzoeker bij het Instituut voor Gezondheidsethiek te Maastricht (1988-1992) en verdedigde in 1993 zijn proefschrift (cum laude). Sinds 2000 is hij hoogleraar filosofie aan de faculteit natuurwetenschappen, wiskunde en informatica. Tevens is hij directeur van het Institute for Science, Innovation and Society.
Zwart publiceerde tien boeken, ruim dertig internationale wetenschappelijke artikelen en ruim honderd Nederlandstalige publicaties, onder meer over de filosofische, ethische en maatschappelijke betekenis van ”genomics” (studie van het genoom, het geheel van erfelijke informatie in een cel). In 2002 verscheen van zijn hand ”Boude bewoordingen. De historische fenomenologie (”metabletica”) van Jan Hendrik van den Berg”. Dit jaar publiceerde hij ”De filosofie van het luisteren”, dat zich laat lezen als een ode aan Richard Wagner. Zwart is getrouwd met Christianne M. Verhaak en heeft twee dochters.
Over de schrijver
Stilte en duisternis voeden de geest – een van zijn boeken eindigt met deze spreuk. De psychiater en cultuurcriticus Jan Hendrik van den Berg behoorde sinds het succes van zijn ”Metabletica” (1956) tot de meest vertaalde Nederlandse auteurs.
Hij werd geboren in Deventer in 1914, studeerde geneeskunde in Utrecht en specialiseerde zich in de psychiatrie en de neurologie. Na zijn promotie vertrok hij voor een studiejaar naar Frankrijk en Zwitserland, waar hij zich verdiepte in de fenomenologie. Hij bracht een paar dagen bij de filosoof Martin Heidegger door in diens Hütte op de Todtnauberg.
Als cultuurcriticus bond Van den Berg de strijd aan met de Nederlandse publieke opinie. Afgelopen september overleed hij in zijn woonplaats Gorinchem op de leeftijd van 98 jaar. Zijn memoires verschijnen binnenkort bij uitgeverij Pelckmans.
Gesprekken over klassieke Nederlandse boeken uit de twintigste eeuw, die richtingbepalend zijn geweest voor het denken voor christendom en cultuur. Vandaag deel 3: dr. Hub Zwart leest ”Metabletica” van Jan Hendrik van den Berg (1956).
Zie ook artikelen in Digibron:
Interview met Jan Hendrik van den Berg bij zijn negentigste verjaardag, RD 7 juni 2004.
Recensie van het boek ”Metabletica en wetenschap” en ”Metabletica van God”, door ds. H. W. Riphagen, RD 7, augustus 1998.
Recensie van het boek Hooligans door K. van der Zwaag, RD 21 maart 1990.
Artikel van dr. F. de Graaff over de metabletica, 27 september 1985.
Metabletica of leer der veranderingen, dr. J. H. van den Berg; uitg. Callenbach, Nijkerk, 1956. Antiquarisch verkrijgbaar.