Ongelijkheid erfbelasting ongedaan gemaakt
De rust van de zomervakantieperiode werd vorige week abrupt onderbroken door de publicatie van een fiscale uitspraak van rechtbank Breda.
In deze uitspraak is bepaald dat de zogenaamde ”bedrijfsopvolgingsfaciliteit” in de erfbelasting ook toegepast moest worden op voormalig ondernemingsvermogen. Voor belastingplichtigen heeft deze uitspraak een mogelijk aanzienlijke vermindering van een aanslag erf- of schenkbelasting tot gevolg.
De verkrijging van privé- of ondernemingsvermogen in het kader van vererving of schenking is in beginsel belast met erf- of schenkbelasting. Er gelden echter vrijstellingen. De vererving of schenking van een ondernemingsvermogen kan bijvoorbeeld tot een bepaald bedrag zonder belastingheffing plaatsvinden. In dat geval moet er aan een aantal wettelijke voorwaarden worden voldaan. Deze voorwaarden zijn onderdeel van de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet.
De bedrijfsopvolgingfaciliteit moet voorkomen dat wanneer een onderneming door vererving overgaat op de erfgenamen en door een of meer van hen wordt voortgezet, de verschuldigde (erf)belasting tot financiële problemen leidt. Als een bedrijfsopvolger acuut een grote belastingsom moet betalen, kan zonder toepassing van een vrijstelling immers de continuïteit van de onderneming worden aangetast. Deze problematiek speelt ook wanneer een ondernemer zich uit de actieve ondernemingsactiviteiten terugtrekt en de onderneming aan een bedrijfsopvolger schenkt.
De verkrijging van ondernemingsvermogen is in de Successiewet dan ook tot een bepaald bedrag vrijgesteld. Sinds 1 januari 2005 was de vrijstelling voor ondernemingsvermogen 75 procent. Per 1 januari 2010 is de vrijstelling verhoogd tot 100 procent voor ondernemingsvermogen tot 1 miljoen en tot 83 procent over het meerdere vanaf 1 miljoen. De vrijstelling in de erfbelasting wordt overigens pas definitief als de erfgenaam de onderneming na vererving nog ten minste vijf jaren heeft voortgezet. Voor de belasting die dan eventueel nog is verschuldigd (veelal tegen een tarief van 10 tot 20 procent) kan tien jaar uitstel van betaling worden verkregen.
Het bestaan van een faciliteit voor bedrijfsopvolging levert een ongelijke fiscale behandeling op van vermogensbestanddelen die in het kader van vererving of schenking overgaan. De overgang van privévermogen wordt voor de volle omvang belast, terwijl voor ondernemingsvermogen een beroep op een faciliteit kan worden gedaan. Deze ongelijke behandeling kan, zogezegd, worden gerechtvaardigd door het algemeen belang dat is gemoeid met de continuïteit van ondernemingen en daarmee dus ook werkgelegenheid en economische diversiteit.
De rechtvaardigingsgrond geldt mogelijk niet als de faciliteit ruimer is dan het beoogde doel. De interessante discussie over de ongelijke behandeling van vermogensbestanddelen die dan ontstaat, vormt de kern van het geschil in de zaak waarin de rechtbank in Breda recent uitspraak heeft gedaan.
Het betreft een belastingplichtige die in 2007 als enige erfgenaam diverse vermogensbestanddelen verkreeg uit de nalatenschap van een gewezen landbouwer. Deze had zijn onderneming in 2004 gestaakt en sindsdien de landbouwgronden verpacht aan zijn erfgenaam. De waarde van de nalatenschap bedroeg 530.725 euro. De erfgenaam kreeg een aanslag erfbelasting (toen nog: successierecht) naar een te betalen bedrag van 303.609 euro. Hij zou echter slechts 63.998 euro verschuldigd zijn geweest als de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing was geweest. De erfgenaam stelde dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel ook recht had op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er voor de verhoging van het vrijstellingspercentage voor ondernemingsvermogen per 1 januari 2005 geen objectieve en redelijke rechtvaardiging meer. De oorspronkelijke bedoeling van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit werd ten tijde van de verruiming van de faciliteit per 1 januari 2005 niet nader onderbouwd op basis van de aanvankelijke rechtvaardigingsgronden. De rechtbank vond dan ook dat de wetgever de hem in zijn wetgevende taak toekomende ruime beoordelingsmarge had overschreden. Daardoor was er sprake van een onaanvaardbare discriminatie volgens de mensenrechtenverdragen. De rechtbank wijzigde de opgelegde aanslag door de bedrijfsopvolgingsfaciliteit toch ten aanzien van het geërfde (voormalige ondernemings-)vermogen toe te passen.
Het ministerie van Financiën heeft aangekondigd tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan. Tot die tijd verdient het de aanbeveling om tegen alle aanslagen schenk- en erfbelasting waarvoor de bezwaartermijn nog niet is verstreken en waarin de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet is toepast (pro forma) bezwaar in te dienen. Indien een belastingplichtige een aangifte schenk- of erfbelasting moet doen, kan worden overwogen om ter zake van het gehele vermogen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit te claimen.
Uiteindelijk zal een hogere rechter definitief uitsluitsel moeten geven. Tot die tijd is er nog geen absolute rechtszekerheid. Daarbij komt dat het ministerie ongetwijfeld onderzoek zal doen naar mogelijke reparatiewetgeving indien de hoogste rechter (de Hoge Raad) de belastingplichtige definitief gelijk geeft. De kans is dan groot dat ondernemers geconfronteerd zullen worden met een strengere bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
De auteur is werkzaam in de belastingadviespraktijk van PwC.