Kabinet wil concurrentie universiteiten
Minister Van der Hoeven van Onderwijs en premier Balkenende vinden dat universiteiten en onderzoekers meer met elkaar moeten concurreren om zo de kenniskwaliteit te verhogen.
Dit plan legden de bewindslieden maandag op tafel in toespraken ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar. Minister Van der Hoeven sprak in Tilburg en premier Balkenende in Leiden. „De instellingen die de hoogste onderzoeksprestaties leveren, verdienen een groter aandeel van de totale bekostiging”, aldus Van der Hoeven. Tot voor enkele jaren was concurrentie tussen universiteiten en onderzoekers niet bespreekbaar.
Premier Balkenende zei dat het onvermijdelijk is dat er in de eerste geldstroom, die direct van het Rijk naar de universiteiten gaat, een relatie wordt gelegd tussen kwaliteit, prestaties en bekostiging. Van der Hoeven kondigde aan dat de tweede geldstroom, de overheidsfinanciering die de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) over de universiteiten verdeelt, wordt vergroot. Ook de NWO zal bij de verdeling van die gelden rekening houden met de prestaties van universiteiten en (hun) onderzoeksinstellingen. De minister vindt dat de prestatiebeloning ook voor de individuele onderzoekers moeten gelden.
De Tilburgse rector magnificus F. van der Duyn Schouten stemde in met het uitgangspunt, maar ziet liever internationale collega-deskundigen als ’scheidsrechter’ bij de verdeling van de gelden.
De leidinggevenden van diverse universiteiten schetsten maandag een somber beeld van de kwaliteit van het fundamentele onderzoek aan Europese universiteiten in vergelijking met de Amerikaanse.
De eerste man van de Universiteit Twente, Van Vugt, zei dat Europese onderzoekers „hun negentiende-eeuwse en begin-twintigste-eeuwse suprematie hebben moeten prijsgeven aan onze Amerikaanse collega’s.” De Groningse rector Zwarts wees erop dat het aandeel Nobelprijswinnaars uit de Verenigde Staten met sprongen toeneemt.
Minister Brinkhorst van Economische Zaken zei in Maastricht dat universiteiten een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van de kenniseconomie en daarom creatieve geesten meer ruimte moeten bieden. Hij deed de aanbeveling om „de Grand Canyon tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven te dichten. Europese universiteiten leveren uitstekend onderzoek. Maar het lukt ze niet dat onder de aandacht van bedrijven te brengen.”
Op de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht plaatste rector prof. dr. H. Kunneman kritische kanttekeningen bij de discussie over Nederland als kennisland. „Het debat staat te eenzijdig in het teken van economische prioriteiten en technologische vooruitgang”, zei hij. „De grootste kennisachterstand in ons land ligt niet in de bètavakken of innovatieve technologieën, maar op het gebied van persoonlijk bestaansinzicht en levenswijsheid. Wordt onze samenleving er echt beter van wanneer wij technologisch vooroplopen, terwijl tegelijkertijd de werkdruk nog verder toeneemt, maatschappelijke verhoudingen zich verharden en iedereen die niet excellent presteert als tweederangs geldt?”
Ook de voorzitter van de HBO-raad, prof. dr. F. Leijnse, wees op eenzijdigheden in het kennisdebat. Hij stelde in Eindhoven dat verbetering van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) veel belangrijker is dan het pompen van meer geld in het hoger onderwijs.