Het moderne atheïsme bekritiseerd
In ”Wie heeft God gemaakt?” bekritiseert de Amerikaanse hoogleraar Edgar Andrews het moderne atheïsme. Met behulp van de huidige stand van de wetenschap gaat hij op zoek naar een allesverklarende theorie.
Er is, gelukkig, een toenemende aandacht voor de vraag naar het bestaan van God. Er vinden debatten plaats en er verschijnen boeken over theïsme en atheïsme. Het is waar, de vraag naar het bestaan van een god is nog ver verwijderd van de vraag naar de God en Vader van Jezus Christus. Toch is die basale vraag van groot belang.
In de christelijke traditie wordt onderscheid gemaakt tussen Gods openbaring in de natuur en in de Schrift. Het nadenken over de wijze waarop God Zich buiten de Schrift om openbaart, wordt samengevat als natuurlijke theologie. De belangstelling hiervoor neemt de laatste decennia duidelijk toe. Naturalistische theorieën (zoals de evolutietheorie van Darwin) en theologische kritiek (vooral door Karl Barth) hadden de natuurlijke theologie lange tijd verdacht gemaakt. Maar door de indrukwekkende arbeid van apologeten als Swinburne en Plantinga zijn oude argumenten voor het bestaan van God weer fris en frank in het debat present. De atheïst Herman Philipse beschouwt de natuurlijke theologie als de grootste uitdaging voor het atheïsme.
Hypothese
Van de Amerikaanse natuurkundige en theoloog Edgar Andrews verscheen een Nederlandse vertaling van zijn boek ”Who Made God?” Ook Andrews neemt zijn vertrekpunt in de natuurlijke theologie. Hij doet dit door een God-hypothese te presenteren. In zijn boek stelt hij de vraag: Biedt het bestaan van God een betere verklaring van deze werkelijkheid dan het door natuurwetenschappelijke theorieën geïnspireerde atheïsme?
Hij presenteert het bestaan van God dus als een theorie, een hypothese. Het zijn vervolgens de feiten en de waarnemingen die beslissen welke optie plausibeler is: die van het theïsme of die van het atheïsme. Daarbij is wel belangrijk dat het hem gaat om een theorie van ”alles”: niet alleen natuurwetenschappelijke, maar ook levensbeschouwelijke vragen (zoals de objectiviteit van de moraal en de uniciteit van de mens) moeten door een dusdanige theorie kunnen worden verklaard.
Sommige theologen vinden dit een gewaagde onderneming. Wat nu als de wetenschap bewijst dat God niet bestaat? Zou het voortschrijdende inzicht deze God-hypothese niet kunnen ontkrachten? Wordt het geloof in God aldus niet een ”God-van-de-gatentheorie”?
Andrews denkt echter van niet. Hij bespreekt in zijn boek gaandeweg de vijf bekende argumenten die een zuiver materialistische wereldbeschouwing bekritiseren: het ontstaan van het heelal, het ontstaan van leven, de aanwezigheid van moraal, het menselijke zelfbewustzijn en de finetuning van de natuurconstanten. En het moet gezegd: de combinatie van deze vijf zaken leveren een krachtig pleidooi voor de redelijkheid van het geloof in het bestaan van God.
Losse toon
Volgens de achterflap bespreekt het boek „moeilijke vragen over wetenschap, filosofie en geloof met verbazingwekkende eenvoud.” In de aanbevelingen voorin roemt iemand: „Ik heb al veel apologetische boeken gelezen. Dit is een van de meest duidelijke en bruikbare boeken die ik ooit op dat gebied ben tegengekomen.” Dat klinkt veelbelovend. Te veelbelovend, vind ik. ”Wie heeft God gemaakt?” is niet het unieke, definitieve boek waarvoor deze geluiden het willen houden. Waarom niet?
Andrews schrijft op een humoristische manier en in een losse toon. Daar moet je als lezer van houden. Mij sprak het niet zo aan, en dan wordt het al gauw vermoeiend. De grappig bedoelde uitlatingen die ontleend zijn aan Amerikaanse stripfiguren, televisie en liedjes bereiken hun effect niet bij een Nederlandse lezer die de context niet kent.
Het boek had beduidend dunner kunnen zijn. De dikte ervan levert het gevaar dat lezers gedeelten overslaan of slechts oppervlakkig scannen. Een heldere, beknopte presentatie van de eigenlijke argumenten zou winst zijn geweest. Uiteindelijk moet het immers gaan over de geldigheid van redeneringen, niet over retoriek.
De beloofde eenvoud heeft Andrews niet altijd waar kunnen maken. Of we het willen of niet, sommige zaken zijn razend ingewikkeld. Door te spreken over „verbazingwekkende eenvoud” zou de indruk kunnen ontstaan dat atheïsten dom en sullig zijn, maar die gedachte dient het debat bepaald niet.
Een belangrijke onderscheiding die Andrews aanbrengt, is die tussen beschrijven en verklaren. Zijn stelling is dat de wetenschap veel van deze werkelijkheid wel beschrijft, maar niet verklaart. Dan is vervolgens wel nodig om duidelijk te maken wat ”verklaren” nu precies inhoudt. Andrews stelt voor om iets als een verklaring te aanvaarden als de aaneenschakeling van argumenten ons terugvoert naar vooronderstellingen die intuïtief of vanzelfsprekend zijn. Dit lijkt me wat al te eenvoudig. Wordt verklaren zo niet een al te subjectieve zaak, afhankelijk van de intuïtie, kennis en kritische houding van ieder individu afzonderlijk?
Touwtje
Ten slotte nog iets over de vraag in de titel. Veel atheïsten stellen triomfantelijk de vraag aan gelovigen: „Als God alles maakte, wie maakte dan Hem?” Andrews laat zien dat dit onzinnig is. Het lijkt op de vraag „Hoe lang is een touwtje?” Dat is een onzinnige vraag, niet omdat er geen touwtje zou bestaan of omdat een touwtje een onbepaalde lengte zou hebben. Maar omdat niet duidelijk is over welk stukje touw we het hebben.
Om dezelfde reden is de vraag „Wie heeft God gemaakt?” niet te beantwoorden, want het woord ”God” is niet gedefinieerd. Andrews schrijft: „Wat nu als we God definiëren als „de ongeschapen Schepper van alle dingen?”” Dan wordt de onzinnigheid van de vraag meteen duidelijk: wie schiep de ongeschapene?
Boekgegevens
”Wie heeft God gemaakt? Op zoek naar een allesverklarende theorie”, door Edgar Andrews; uitg. Maatkamp, Zelhem, 2012; ISBN 978 90 6318 139 0; 407 blz.; € 19,95.