Opinie

Argument van Herman Philipse toont vooral zijn vooronderstellingen

Is het wel mogelijk de wil van God te kennen?

30 June 2012 09:09Gewijzigd op 14 November 2020 21:54
Ds. G. A. van den Brink. Foto RD
Ds. G. A. van den Brink. Foto RD

Enkele weken geleden was er in Amsterdam een debat tussen de atheïst Herman Philipse en de Engelse christenfilosoof Richard Swinburne. Naar zijn eigen zeggen is het sterkste argument dat Philipse aanvoert tegen het geloof in God, dat wij Gods wil en intenties niet kunnen kennen, zelfs als Gods zou bestaan. God is volgens het christelijk geloof een Geest, heeft dus geen lichaam en kan daarom Zijn wil, gedachten, intenties of geboden niet kenbaar maken. Wij mensen hebben ons lichaam nodig om aan anderen duidelijk te maken wat er in ons omgaat. Hoe zou God dat kunnen als Hij geen lichaam heeft?

Het antwoord van Swinburne was, kort samengevat, dat de schepping het lichaam van God is. God maakt dus Zijn wil kenbaar door middel van de geschapen werkelijkheid.

De tegenwerping van Philipse is vooral interessant inzoverre deze laat zien welke vooronderstellingen er nodig zijn om tot zo’n argument te komen. Wie de vooronderstellingen niet kent of erkent, ziet het argument er ook niet in! Ik vermoed dat de meeste christenen verbaasd zullen zijn dat Philipse dit als zijn sterkste argument beschouwt.

Er liggen ten minste twee vooronderstellingen aan Philipses argument ten grondslag. De eerste vooronderstelling gaat over de verhouding van geest en stof; de tweede over de kenbaarheid van andermans intenties.

Hersenen

Wat het eerste betreft: Philipse gaat uit van de opvatting dat denken of geest alleen maar kan bestaan als er hersenen zijn. Volgens hem heeft de wetenschap inmiddels genoegzaam aangetoond dat zonder hersenactiviteit er geen denkactiviteit mogelijk is. Als onze hersenen dood zijn, is onze geest weg, verdwenen, gewoon opgehouden te bestaan. Het is onmogelijk dat er geest zou bestaan zonder dat er een stoffelijk, materieel substraat is dat aan die geest ten grondslag ligt.

Let op dat Philipse niet zegt dat geest of denken niets méér zou zijn dan enkele chemische activiteit in de hersenen. Maar hij zegt: zonder chemische activiteit is er geen denken en geen geest mogelijk. Vergelijk het met een muntstuk. Een euro bestaat uit metaal, maar doordat er een specifieke afbeelding in het metaal is gestanst, is de munt meer dan alleen een stukje metaal. Toch kan er geen munt bestaan als er geen metaal is. Zo is er geen geest zonder hersenen. Hoe kan God (Die zuiver Geest is) dan bestaan zonder lichaam en zonder stoffelijke hersenen?

Daar komt volgens Philipse nog een probleem bij, en dat is zijn tweede vooronderstelling. Als een zuivere geest al zou kunnen bestaan, dan heeft deze geen middelen ter beschikking om zijn denkinhoud kenbaar te maken. Wij mensen doen dat met ons lichaam: we bewegen onze tong, en zo nodig ook armen en benen. Maar hoe kan God Zijn wil bekend maken als Hij geen lichaam heeft? Zonder lichaam blijven Gods gedachten voor eeuwig opgesloten in Zijn eigen geest. Philipse sluit hier aan bij het behaviorisme, een school in de psychologie die zegt dat er geen andere toegang is tot andermans intenties dan het gedrag van die persoon. Wij moeten met onze zintuigen iemands bewegingen waarnemen en daaruit diens gedachten afleiden. Maar hoe zou dit kunnen als God geen waarneembaar lichaam heeft?

Beide zaken samen betekenen volgens Philipse dat het volslagen zinloos is om over een God te spreken die zuiver Geest is. Als zo’n God al kan bestaan, zullen wij nooit Zijn wil kennen en is het dus onmogelijk om onze godsdienst daarop af te stemmen.

Schepping

Wat moeten we van Philipses argument denken? Laat ik beginnen met het tweede punt. We kunnen Gods intenties en bedoelingen kennen uit twee zaken: de natuur en de Schriftuur, de Bijbel. God heeft Zijn wil bekendgemaakt in de Bijbel, en uit de natuur kunnen we Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid afleiden (Rom. 1:20). In die laatste zin kan, aldus Swinburne, de schepping worden opgevat als het lichaam van God, dus als een instrument waarvan God Zich bedient om Zijn gedachten kenbaar te maken. Dat Swinburne het eerste punt niet noemde, is omdat hij het debat wilde voeren op het terrein van de natuurlijke theologie, dus zonder een beroep te doen op de Bijbel. Kortom: door de schepping als Gods lichaam te beschouwen, vervalt Philipses tweede punt.

Nu het eerste argument van Philipse: geest is afhankelijk van materie. Dit is echter niet zo eensgezind in de wetenschap aanvaard als Philipse beweert. Hoewel ze een minderheid vormen, zijn er niettemin vooraanstaande filosofen die materie en geest als twee zelfstandige, niet tot elkaar te herleiden grootheden zien. Dat zijn onder anderen Swinburne zelf, de Australische filosoof David Chalmers en hier in Nederland René van Woudenberg. Zij verdedigen het zogenoemde dualisme. Een helder argument voor het dualisme gaat als volgt. Ons lichaam verandert voortdurend. Als wij tachtig jaar zijn, zijn er in ons lichaam nauwelijks nog atomen aanwezig die er al waren toen wij één jaar waren. Toch zijn wij nog dezelfde persoon. Onze identiteit is blijkbaar niet van materie afhankelijk. En dat pleit ervoor om geest als autonoom ten opzichte van materie te beschouwen.

Harnas

Als we beide argumenten contra Philipse samenvoegen, komt er nog een extra overweging bij. Als het bestaan van geest niet afhankelijk is van materie, is het ook goed denkbaar dat de ene Geest (God) kan inwerken op een andere geest (de mens) zonder dat daarvoor de tussenkomst van materie nodig zou zijn.

Ten slotte is het goed om je te realiseren dat Philipse empiricist is. Voor hem is het waarneembare de enige bron van alle kennis. Dan is het ook niet verbazend dat hij meent dat Gods wil niet te kennen valt. Maar de werkelijkheid laat zich niet opsluiten in het harnas van het empiricisme. Er is meer tussen hemel en aarde dan Philipse wil erkennen.

Ik vat samen. Philipse meent een erg sterk argument te hebben tegen de opvatting dat God, zuiver Geest, ons Zijn wil bekendmaakt. Het argument laat bij nader inzien echter vooral zien wat de vooronderstellingen van Philipse zijn. Wie terechte vragen bij die vooronderstellingen plaatst, hoeft van het argument zelf niet onder de indruk te zijn.

Ds. G. A. van den Brink, hersteld hervormd predikant te Kralingseveer. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl

Verder lezen over dit onderwerp

Het debat tussen Philipse en Swinburne is hier na te zien op www.youtube.com/watch?v=nRgHQCmbR7U

Herman Philipse, God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason (Oxford: Oxford University Press, 2012).

René van Woudenberg, Het mysterie van de identiteit: een analytisch-wijsgerige studie (SUN, 2000).

Richard Swinburne, Het bestaan van God (Nijkerk: Callenbach, 1997).

Meer over
Weerwoord

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer