OM: Broeder St. Joseph betrokken bij dood 37 jongens
ROERMOND – Het bisdom Roermond was vanaf 1958 op de hoogte van een reeks verdachte sterfgevallen onder minderjarige jongens in een internaat in Heel. Verantwoordelijken binnen het bisdom deden echter niets met die informatie.
Dat bleek donderdagmorgen bij de presentatie van een onderzoek van het openbaar ministerie naar misstanden in jongensinternaat Sint Joseph in het Limburgse Heel.
Het OM verdenkt een van de broeders van het internaat, Andreas, van betrokkenheid bij 37 verdachte sterfgevallen. Die hadden alle begin jaren vijftig van de vorige eeuw plaats, onder ernstig gehandicapte jongens.
De Arbeidsinspectie stelde in 1958 een onderzoek in naar de misstanden bij Sint Joseph. De inspectrice is voor zover bekend de enige die de informatie over de sterfgevallen bespreekbaar heeft gemaakt. Eind 1958 stelde zij het bisdom op de hoogte van de verdachte sterftegevallen. Zij deed echter geen aangifte bij de politie, waartoe zij als ambtenaar wel verplicht was.
Ook het bisdom maakte de kwestie niet aanhangig; de misstanden verdwenen in de doofpot. Hoofdofficier Peter Muijen van het OM noemde dat feit donderdagmorgen „onaanvaardbaar.” Het bisdom had volgens hem naar de politie kunnen stappen.
Broeder Andreas zwaaide tussen 1952 en 1954 de scepter in het Gerarduspaviljoen van Sint Joseph. Hij was daar als enige broeder werkzaam, en dat terwijl hij niet gediplomeerd was en ook „niet bekwaam om kinderen met ernstige lichamelijke en/of geestelijke beperkingen te verzorgen”, aldus het OM.
De voormalige onderzoekscommissie naar seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk noemt de uitkomsten van het onderzoek in huize Sint Joseph in Heel indringend. Dat schrijft de commissie, die onder leiding stond van Wim Deetman, donderdag.
In Sint Joseph verbleven in die periode zo’n 450 jongens. De inrichting was daarmee overbezet. Andreas werkte als ongediplomeerd verzorger met twintig sterk hulpbehoevende jongens onder supervisie van een instellingsarts. Mogelijk diende hij de gehandicapte minderjarigen te veel morfine toe, waardoor zij overleden. In het dorp stond de man bekend als „de broeder des doods.” De verdachte sterfgevallen stopten in 1954, toen broeder Andreas werd overgeplaatst.
Hoewel de broeder boven aan het lijstje met verdachten staat, kan het OM niet vervolgen omdat de geestelijke overleden is en de zaak verjaard is.
Tweede hoofdverdachte, na de overleden broeder Andreas, is de eveneens overleden arts Verstraelen uit Heel. Hij zette voor alle 37 sterfgevallen een handtekening onder een verklaring van „natuurlijke dood.” Dezelfde arts heeft ooit gezegd dat „de domme broeder Andreas” te veel morfine had toegediend aan de overleden gehandicapte jongens. Dat gebeurde overigens onder toezicht van Verstraelen.