Ds. Kempeneers gaat in op klemmende vragen na sterven jong kind
Ds. M. A. Kempeneers heeft een boek geschreven over een teer onderwerp: jonggestorven kinderen. Bij alle verdriet en rouw die in zulke omstandigheden ervaren wordt, dient zich ook de klemmende vraag aan: Is ons kindje behouden? Ons kind, dat te klein was om iets te kunnen zeggen. Dat te klein was om te kunnen geloven.
Op bovenstaande vraag gaat ds. Kempeneers in ”Ik zal wel tot Hem gaan” op een pastorale wijze in. In twaalf hoofdstukjes wordt er geluisterd naar wat theologen uit de gereformeerde traditie (en Luther) over dit onderwerp geschreven hebben: Calvijn, Polyander, Revius, Rutherford, Erskine, Boston en anderen.
Elk hoofdstuk begint met een korte biografische schets. Op zichzelf is dat een goed idee, want meestal blijkt dat de schrijvers uit persoonlijke ervaringen over dit onderwerp hebben gesproken. Zo komen ze dicht bij de rouwdragende ouders van nu te staan. Maar verhoudingsgewijs heeft het biografische deel dezelfde omvang als hun uitspraken. Het boek had aan kracht gewonnen als het biografische deel wat korter was gehouden, zodat er meer ruimte was om hen persoonlijk aan het woord te laten. Nu draagt het een wat fragmentarisch karakter.
Het boek vermeldt niet of er ook theologen zijn die over het onderwerp anders dachten. Calvijn bijvoorbeeld heeft zich over dit thema wat ambivalent uitgelaten. Het verwijt van de remonstranten dat de gereformeerden de zuigelingen van de moederborst in het helse vuur wierpen, vond zijn aanleiding in hetgeen Calvijn in de ”Institutie” schreef over het ”decretum horrible”, het huiveringwekkend besluit: „Adams val heeft veel volken, met hun kleine kinderen en al, reddeloos in het eeuwige vuur gestort, omdat God dit zo besloten heeft.” Ook Smijtegelt is terughoudend in zijn spreken. Afgaand op het feit dat de meeste geciteerde theologen uit de puriteinse en de Schotse traditie komen, ontstaat de indruk dat zij in het algemeen een ruimer standpunt ingenomen hebben dan de theologen van het vasteland.
Het denken over de zaligheid van jonggestorven kinderen wordt in sterke mate bepaald door de visie op verbond en verkiezing. De schrijver is van mening, en ik met hem, dat de kinderen van christenouders in het genadeverbond zijn opgenomen. Wat dat concreet inhoudt had hij wat mij betreft rijker mogen uitwerken. Het betekent toch wel wat meer dan dat ze zijn apart gezet. Als we niet bij de wereld horen, waar horen we dan wel bij? Durven wij het aan om de taal van het dankgebed na te spreken? „…dat Gij ons en onze kinderen (…) al onze zonden vergeven, en ons (…) tot lidmaten van uw eniggeboren Zoon, en alzo tot Uw kinderen aangenomen hebt.” In plaats van ”durven” kan ik beter schrijven: geloven. Geloven we dit gebed? Dat weliswaar in beloftetaal geschreven is, maar met zo’n vaste overtuiging dat de Heere doet wat Hij belooft, dat het als een werkelijkheid wordt gebeden, in de voltooide tijd.
Daarmee staat of valt ten diepste ook alle troost voor de ouders van jonggestorven kinderen. Ze worden niet getroost door een verbondstheorie of -theologie aan te hangen, maar door in alle verdriet en rouw de Heere te geloven op Zijn belofte. Als dat mag gebeuren, kunnen we niet ruim genoeg over God en Zijn verbond en beloften spreken.
Onze vaderen dachten niet oppervlakkig over God, maar ze dachten wel zeer goed van God, „de Vader der barmhartigheden en de God van alle vertroosting.” Vanuit dat geloofsvertrouwen hadden ze alle hoop voor jonggestorven kinderen. Daarin hebben ze hun troost gevonden als ze zelf bij het graf van hun lieveling stonden. We hopen van harte dat ouders die dezelfde verdrietige gang moeten maken door middel van dit mooie boek dezelfde geloofstroost mogen ervaren.
Boekgegevens
”Ik zal wel tot Hem gaan”, door ds. M. A. Kempeneers;
uitg. De Groot Goudriaan, Utrecht, 2012; ISBN 978 90 8865 191 5; 120 blz.; € 14,90;