Ontwikkelingssamenwerking onder druk
De zorg voor minderbedeelden staat onder druk. Zet ontwikkelingshulp zoden aan de dijk of is het water naar de zee dragen?
Van zijn hart maakte oud-VVD-kamerlid Boekestijn vorige week vrijdag tijdens een debat over ontwikkelingssamenwerking geen moordkuil. „We weten nauwelijks welke hulp werkelijk helpt”, somberde hij.
Pessimistisch was Boekestijn, die een kritisch boek schreef over het nut van ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld over Oost-Congo. „Vrouwen worden massaal verkracht. De regering is totaal corrupt.” Fel keerde hij zich tegen het verlenen van begrotingssteun aan „dubieuze” regimes. Verder waarschuwde de oud-parlementariër dat hulporganisaties erop moeten rekenen dat ze door de economische crisis steeds minder subsidie krijgen.
CDA-leider Buma liet vorige week vrijdag weten niet per se langer vast te willen houden aan de lijn dat 0,7 procent van het bruto nationaal product (bnp) bestemd is voor ontwikkelingshulp. Effectiviteit van de hulp moet de norm zijn, zei hij. Minstens zo opvallend is dat de PvdA, in politiek Den Haag een van de grootste voorstanders van ontwikkelingssamenwerking, voortaan 0,7 procent van het bnp wil bestemmen voor ontwikkelingshulp, zo werd donderdag bekend. Eerder was dat 0,8 procent.
Weliswaar is in het lente-akkoord afgesproken dat er niet gekort wordt op ontwikkelingssamenwerking, toch lijken hulporganisaties in roerig vaarwater terecht te zijn gekomen.
Reden om directeur drs. M. T. Niemeijer van de christelijke hulporganisatie Tear en ds. J. P. Ouwehand, directeur van de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) binnen de PKN, vijf stellingen voor te leggen.
We weten nauwelijks of ontwikkelingshulp werkelijk helpt.
Niemeijer: „Die stelling is al te ongenuanceerd. Allereerst is de wereld diverser dan Boekestijn vaak doet vermoeden. Dat geldt ook voor armoede en de oorzaken daarvan. Zo zijn oorzaken en vormen van armoede in enerzijds Oost-Congo en anderzijds India totaal verschillend. In een oorlogsgebied geef je meer noodhulp, waardoor mensen kunnen overleven. In een land als India zet je in op structurele ondersteuning.
In veel landen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika boekten onder meer hulporganisaties afgelopen decennia veel successen in de zogeheten zachte sectoren. Denk aan vaccinatieprogramma’s, bestrijding van moeder- en kindersterfte, het aanbieden van onderwijs, schoon drinkwater en microkredieten. Probeer je eens voor te stellen dat die ondersteuning niet was gegeven. Ik ben ervan overtuigd dat dan landen als Ethiopië, Uganda en Kenia er echt veel slechter voor hadden gestaan. Overigens bestond er die jaren vanuit het bedrijfsleven weinig belangstelling voor de economische sector in ontwikkelingslanden.”
Ds. Ouwehand: „Een ingewikkeld en complex punt. Hulpverlening kan zinvol zijn, maar blijft een druppel op de gloeiende plaat. Ik geloof er niet in dat ontwikkelingshulp leidt tot grote maatschappelijke veranderingen. We weten niet altijd goed welke methodes effectief zijn. We hebben het ei van Columbus nog niet. Je kunt wel investeren in bijvoorbeeld lager onderwijs voor jongens en meisjes, maar de vraag is of zij toekomst hebben als het ontbreekt aan bijvoorbeeld een goede infrastructuur in een land. Je kunt alle relevante factoren in een ontwikkelingsland niet beïnvloeden. Dat gaat de menselijke maat te boven. Dat betekent natuurlijk niet dat je niets moet doen. We kunnen een misschien kleine, maar toch relevante bijdrage leveren.”
Het gevaar bestaat dat ontwikkelingsgeld vooral in de zakken van de elite verdwijnt.
Niemeijer: „Natuurlijk is transparantie over en controle van de besteding van hulpgelden van groot belang. Geld moet rechtmatig en doelmatig worden ingezet. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat we daarbij gemakkelijk beelden hanteren die voortkomen uit onze Nederlandse luxe van een forse, soms doorgedraaide bureaucratie. Denk je eens in dat je controlesystemen moet inrichten vanuit grote schaarste. Bovendien is het leerzaam om je te realiseren dat we zelfs in Nederland dikwijs de benodigde transparantie missen, denk aan de bouwfraude en aan bijvoorbeeld de Betuwelijn.”
Ds. Ouwehand: „Hulpgeld komt inderdaad voor een te groot deel bij de elite terecht. Besturen van ontwikkelingsorganisaties worstelen daar allemaal mee, dat is de werkelijkheid. Het gevaar bestaat dat bijvoorbeeld de directeur van een partnerorganisatie in Afrika onevenredig veel van het aan hem verstrekte hulpgeld voor zichzelf en zijn familie gebruikt. Als gevallen mensen willen we nu eenmaal optimaal profiteren van de dingen die op onze weg komen.”
Het is van belang om de armere medemens niet alleen de hand op te laten houden.
Niemeijer: „Ik houd er niet van om in dit soort platitudes te denken, met name om de beeldvorming die daarin naar voren komt. Tear ondersteunt kerken in de strijd tegen armoede. Het is voor ons vanzelfsprekend dat wij daarbij niet de verantwoordelijkheid overnemen van de kerken die wij steunen. Zij houden niet hun hand op, maar maken ons bondgenoot in hun strijd. Zij kennen hun land, ze komen met plannen en met beleid. Ons doel is zulke kerken te ondersteunen en ze krachtiger te maken.”
Ds. Ouwehand: „Hulpverlening brengt het gevaar van hulpverslaving zeker met zich mee. Dat is een probleem waar hulpverleners niet echt een goede oplossing voor hebben. Mensen blijven in een put van armoede zitten, omdat ze beseffen dat ze geen hulp meer krijgen als het beter met hen gaat. Ik bedoel dat niet veroordelend. Armoede is niet alleen een gebrek aan geld, maar ook een gebrek aan vertrouwen in eigen mogelijkheden.”
De Nederlandse overheid zal vanwege de economische crisis steeds minder subsidie verstrekken aan hulporganisaties.
Niemeijer (momenteel is ongeveer 10 procent van het budget van Tear reguliere overheidssubsidie): „Wij houden daar rekening mee. Tegelijkertijd dit: Tear is geboren uit de Evangelische Zendingsalliantie. Die wortels bepalen onze insteek. Wij geloven in de kracht van lokale kerken in de strijd tegen armoede en onrecht. Vanuit die insteek is overheidssteun betrekkelijk.
De traditionele ontwikkelingssamenwerking ondergaat forse veranderingen. De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) stelde in een rapport in 2010 dat we op het gebied van ontwikkelingssamenwerking als het ware in een nieuwe wereld terecht zijn gekomen. Er is een beweging gaande van ontwikkelingssamenwerking naar internationale samenwerking. De WRR bepleit drie aandachtsgebieden.
Allereerst fragiele staten, zoals Congo, waar klassieke, humanitaire hulp nodig blijft. In de tweede plaats moet er beleid worden ontwikkeld voor zogeheten middeninkomenslanden, zoals China, India en Brazilië, waar getalsmatig de meeste armen wonen. Denk aan mensen die van het platteland naar een miljoenenstad trekken voor meer inkomen en in een sloppenwijk terechtkomen. Maar die landen tellen een groeiend aantal rijken en er is een middenklasse ontstaan. In dergelijke landen is het versterken van instituties zoals onafhankelijke rechtspraak, kamers van koophandel en een rekenkamer van belang. Zodat geld zo veel mogelijk rechtmatig en doelmatig wordt besteed.
In de derde plaats vraagt de WRR aandacht voor beleid op het terrein van ”global common goods” (wereldwijde gemeenschappelijke goederen, JV). We leven allemaal op één planeet en zijn afhankelijk van zaken als water, grondstoffen en energiebronnen. Het is goed mogelijk dat de overheid in de toekomst rond deze drie aandachtsgebieden haar 0,7 procent bruto nationaal product gaat besteden. Een verbreding van de agenda. Ik zie daarbij kansen voor hulporganisaties. Zeker ook op het punt van de global goods. Als christen teken ik daarbij aan dat het belangrijk is om als rentmeesters ons consumptief gedrag tegen het licht te houden. Zo is een verantwoord beheer van grondstoffen een belangrijke pijler voor het terugdringen van armoede.”
Ds. Ouwehand (ongeveer 5 procent van budget van de GZB is overheidssubsidie): „Wij willen de hand niet te veel ophouden bij de overheid. Voor twee medische projecten, in Zimbabwe en Zuid-Sudan, krijgen we overheidssubsidie. Daar werken we samen met christelijke kerken. Voor de Nederlandse overheid is dat geen enkel probleem, het hoort bij die landen dat medische zorg via kerken wordt verstrekt. We hebben voldoende ruimte om onze eigen identiteit te houden. Wij willen voor ons zendingswerk niet afhankelijk zijn van de Nederlandse overheid. De GZB is als zendingsorganisatie vooral gericht op de verkondiging van het Evangelie in woord en daad. Het Evangelie werkt dan ook door in de praktijk van het leven. Het roept daarbij op tot gerechtigheid.”
Orthodoxe christenen staan kritischer tegenover ontwikkelingshulp.
Niemeijer: „In de maatschappij, en daar maken christenen deel van uit, wordt nadrukkelijker aandacht gevraagd voor de effectiviteit van hulp. Dat is belangrijk. Je bent niet buurmans gek. Maar ik vraag wel: Is de eerste vraag die op christenen afkomt dat we bereid zijn tijd en geld te delen? Jezus vroeg op aarde nooit: In hoeverre is hulp effectief? En Hij zei ook niet: Eigen schuld dikke bult.”
Ds. Ouwehand: „We weten dat er in orthodox-christelijke kring sympathie voor rechts-liberale uitgangspunten voorkomt. Er is kritiek op het overheidsbeleid op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Mensen redeneren vaker in de trant van: Alleen maar geld blijven geven aan de armeren vormt niet de oplossing. De steun voor de PVV is onder orthodoxe christenen helaas niet nul. Mensen willen hun eigen verworvenheden behouden. Ik kan makkelijk zeggen: „Niet doen”, maar dan zit ik in een ivoren toren. Aan de andere kant: In orthodox-christelijke kring wordt nog altijd veel gegeven aan goede doelen. Mensen hebben hart voor andere mensen in nood.”