Arjen J. A. Uitbeijerse studeert af met schatten uit Engelse koortraditie
Engelse koormuziek kreeg hij met de paplepel ingegoten. Als zijn vader ”I was glad” van Parry draaide, stond de kleine Arjen op een stoel mee te zwaaien. Vanavond vindt zijn eindexamenconcert koordirectie plaats in Oudewater.
Op het eindexamenprogramma van Arjen J. A. Uitbeijerse prijken werken uit de schat van de Engelse koortraditie. Dat hoeft niet te verbazen: de musicus kan zich niet anders herinneren dan dat deze muziek door zijn ouders werd gedraaid. „Sommige stukken kan ik me nog herinneren met de krassen op de plaat erbij. Als je op zo’n jonge leeftijd hiermee wordt geconfronteerd, gaat het in je genen zitten. Onbewust heb ik een gevoel voor goede muziek meegekregen. Daar ben ik hen erg dankbaar voor.”
Wat spreekt je aan in de Engelse koortraditie?
„Als je een Engels jongenskoor hoort zingen, ervaar je: dit heeft iets hemels in zich. Het is zó gericht op zuivere klank en op ambachtelijk zingen, fantastisch! Daar kunnen we in Nederland veel van leren. Wat ook aanspreekt is de verbondenheid met het verleden. De opbouw en invulling van de anglicaanse liturgie waren 200 jaar geleden ook al zo. Tegelijk, en dat is de tragiek, is men niet in staat gebleken de leegloop van de kerken tegen te houden.”
Kun je het programma van vanavond toelichten?
„Ik begin met Psalm 122 van Charles H. H. Parry, ”I was glad when they said unto me”. Parry laat het koor hierin vierstemmig, zesstemmig en zelfs dubbelkorig zingen. Het is een groots werk, dat wordt uitgevoerd met bijzondere gebeurtenissen in het Engelse koninklijk huis, zoals vorig jaar met het huwelijk van William en Kate.
Het stuk ”Let all mortal flesh keep silence” voer ik uit met het meisjeskoor Ars Musica. Dat is het eerste koor waar ik destijds mee aan de slag ging, na de vorige dirigent Patrick van der Linden. Ik kwam dus in een gespreid bedje, de meiden waren al gewend aan goede muziek. Het stuk is geschreven voor gelijke stemmen. Het telt vier coupletten en heeft een prachtige bovenstem.
De ”Mass for four voices” van William Byrd wordt gezongen door het christelijk vocaal ensemble Marcantus. Het is typische renaissancemuziek, heel sereen. Byrd schreef het voor de katholieke eredienst. Die misteksten zijn waardevol, prachtig om te zingen. Een andere mis die ik uitvoer is van Benjamin Britten. Dat wordt de moderne uitsmijter van de avond. Het tweede deel bijvoorbeeld staat in een 7/8e maat, het klinkt bijna jazzy.
Hoogtepunt is de ”Mass of the children” van John Rutter. Het bijzondere van Rutter is dat hij met goede muziek een groot publiek aanspreekt. In het slotdeel balanceert hij op het randje: het is op het zoete af. Zal ik iets laten horen? (Hij loopt naar de piano, speelt en zingt.) Zet je dit nu tegenover het vierde deel, wat hoor je daar dan in de baslijn? De diabolus in musica! Dus de verminderde kwint of overmatige kwart, met wrange akkoorden erboven. Daarmee laat Rutter zien: ik beheers meer, mijn muzikale taal gaat verder!
In zijn mis voor de kinderen brengt Rutter twee werelden bijeen: die van de kinderen en van de volwassenen. Hij koos er bewust voor om naast de Latijnse tekst van de Missa Brevis ook Engelse teksten toe te voegen. Een gedicht van William Blake bijvoorbeeld, als een pareltje ergens in het midden. Het gaat over een klein mannetje dat in een wei zit en praat met een lam. Hij zegt tegen het lam: weet je eigenlijk wel wie jou heeft gemaakt? En dan legt de componist ook de link naar God Die een Lam is geworden.”
Hoe kijk je in het licht van deze rijke traditie aan tegen de reformatorische liturgie?
„Ik voel me meer verbonden met de lutherse lijn dan met de calvinistische lijn. Als ik zondags in de kerk zit, kom ik in muzikaal opzicht wel eens wat tekort. Het is mooi dat de Woordverkondiging een belangrijke plaats inneemt. Maar in cantatediensten bijvoorbeeld merk je dat het Woord in een muzikale bedding nóg meer zeggingskracht krijgt. De stichting Ars Musica beoogt ook een liturgisch centrum te zijn. Met die tak doen we echter nog te weinig. Ik zou het geweldig vinden als er predikanten in de gereformeerde gezindte zijn die daarvoor hun nek zouden willen uitsteken. Er zijn veel predikanten die van goede muziek houden.”
Met je eindexamen rond je je studie koordirectie aan het conservatorium Hogeschool IDE in Gorinchem af. Wat vond je inspirerend, wat minder?
„Er zijn weinig opleidingen waar je in deeltijd je diploma koordirectie en kerkmuziek kunt halen. Een aantal jaren geleden dacht ik: Mijn toekomst ligt in het onderwijs. Ik had de pabo in Gouda gevolgd. Maar toen ik een jaar of zes werkte, dacht ik: Dit ga ik niet redden tot mijn pensioen. Er bleef een sluimerende ambitie aanwezig. Diverse vrienden in mijn omgeving zeiden: Waarom ga je niet studeren? Toen heb ik de stoute schoenen aangetrokken, en tot mijn verbijstering werd ik nog toegelaten ook.
Je begint vanaf de basis. Ik moest mijn muziektheorie halen. Dat is mij het zwaarst gevallen. Je moet gedisciplineerd studeren. Veel contact verloopt via de mail. Je krijgt les bij mensen aan huis. Om mijn bijvak piano te halen, ben ik bijvoorbeeld vaak op en neer naar Hattem gegaan, naar Jaap Neuteboom. Vanaf Moordrecht is dat ruim anderhalf uur rijden. Maar dat moet je ervoor over hebben. Mijn vrouw Liesbeth heeft me hierin erg gesteund. Ik ben ook vaak bij Joop Schets aan huis geweest. Dat was heel bijzonder, je had het moeten meemaken. Schets is in staat om je te leren dat muziek maken niet alleen leuk is, maar ook een vak waar je hard voor moet werken.”
Welke vaardigheden zijn er nodig voor het dirigeren?
„Je bent bezig met een stuk leiderschap. Samen met de musici, of dit nu amateurs zijn of professionals, werk je aan een gemeenschappelijk doel: de muziek zo mooi mogelijk ten gehore brengen. Jij als primus inter pares mag daar een motiverende en stimulerende rol in spelen. Verder ben je vakman: dat wat je hebt voorbereid en weet, breng je over aan de anderen. Ik heb het voordeel dat ik ook leraar ben. Die educatieve vaardigheden komen goed van pas bij het repeteren. Andersom heb ik er in het onderwijs voordeel van dat ik dirigent ben, met name in de non-verbale communicatie.”
Je bent breed inzetbaar, als dirigent, tenorsolist en begeleider op verschillende instrumenten. Op welke punten zou je je professionaliteit verder willen ontwikkelen?
„Aardig dat je die vraag nu al stelt, want ik had daar de heerlijke zomervakantie aan willen wijden, met een rosé op de camping. Ik kan veel kanten op, maar zingen blijft voor mij iets geweldigs. Als je als dirigent niet van zingen houdt, kun je beter maar stoppen. Je moet een partij gewoon goed kunnen voorzingen. Verder wil ik graag blijven groeien als dirigent. Na de zomer houdt het studeren trouwens niet op: ik wil mijn bevoegdheid als docent schoolmuziek halen, waarschijnlijk aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.”
Als docent schoolmuziek op het Driestar College in Gouda krijg je jongeren voor je die meer ophebben met popmuziek. Hoe laat je de vonk overspringen?
„Dat gaat niet wezenlijk anders dan bij volwassenen. Maar bij jongeren komt er nog iets anders om de hoek kijken. In mijn eerste les zeg ik niet: Zo jongens, daar gaan we dan, de Negende van Beethoven, ga maar zitten, monden dicht! Nee: de eerste vijf lessen, en ook daarna nog, moet je eerst een bánd met ze opbouwen. Jongeren beoordelen een leraar in eerste instantie op wie hij is, pas later op z’n vakinhoud. Als je een band hebt, zijn ze veel meer bereid naar je verhaal te luisteren.
Zo heb ik gewoon mijn lessen over de Matthäus Passion van Bach kunnen geven. Dan zeg ik: Jongens, het is muziek die je misschien nóóit meer gaat luisteren; muziek die je ook nog nooit hebt gehoord; en als je die mensen ziet staan zingen, ziet het er misschien wel belachelijk uit. Je mag er een keer om lachen wat mij betreft. Maar, alsjeblieft, jullie zijn inmiddels zo volwassen dat je begrijpt dat het hier écht ergens om gaat. En als je het zo brengt, dan gaat het goed, op alle niveaus. Ik heb de Matthäus geluisterd van lwoo 1 tot havo 3. Ze zijn zeer bereid om te luisteren. En als ze dan bij de deur zeggen: Ik vond het heel mooi, ben je geslaagd in je opzet.”
Arjen J. A. Uitbeijerse
Arjen J. A. Uitbeijerse (1977) rondt met het eindexamenconcert vanavond zijn studie koordirectie aan het conservatorium Hogeschool IDE in Gorinchem af. Hij is dirigent van vocaal ensemble Marcantus uit Houten, vocaal ensemble Lobet den Herrn uit Bodegraven, vocaal dubbelkwartet Magnificat uit Gouda en van het instrumentaal ensemble Intermezzo. Verder is Uitbeijerse betrokken bij de artistieke leiding van de stichting Ars Musica en leidt hij het gelijknamige projectmeisjeskoor van deze stichting. Als zanger zingt hij in het Concertkoor en het professionele Kamerkoor van Ars Musica. Daarnaast treedt hij regelmatig als tenorsolist op.
Uitbeijerse is organist van de Bethelkerk in zijn woonplaats Moordrecht en in de hervormde kerk van Sluipwijk. Hij werkt als docent schoolmuziek en ckv op het Driestar College in Gouda.
Het eindexamenconcert vindt plaats in de Grote of St.-Michaëlskerk in Oudewater en begint om 20.15 uur. Uitvoerenden zijn christelijk vocaal ensemble Marcantus en meisjeskoor Ars Musica, Linde Schinkel (sopraan) en Bert van de Wetering (bas), NAtionaal Symfonisch KAmerkorkest (NASKA), Gerben Budding (orgel). Kaarten kosten € 18 voor volwassenen (voorverkoop € 16) en € 10 voor kinderen (voorverkoop € 8). Een gezin betaalt € 45. Meer informatie via info@ars-audiendi.nl of marcantus@gmail.com.