Al in de middeleeuwen bestond er een soort Moederdag. Dat was de zondag voor Pasen, de ‘Moeder Zondag’. In die tijd verlieten kinderen op jonge leeftijd het ouderlijk huis om een vak te leren. Op deze zondag bezochten ze hun ouders en namen geschenken voor moeder en de kerk mee.

De oorsprong van de huidige Moederdag ligt in de Verenigde Staten in het begin van de twintigste eeuw. De moeder van Anna Reeves Jarvis overleed op de tweede zondag in mei. Jarvis begon daarna met een jaarlijkse herdenkingsdag van haar moeder. In 1914 verklaarde president Woodrow Wilson Moederdag tot een nationale feestdag.

In Nederland brak Moederdag halverwege de jaren '20 door bij het grote publiek. Zo werden in 1927 in Rotterdam 30.000 tulpen aan schoolkinderen uitgedeeld die ze aan hun moeder mochten geven. De publiciteit in kranten rond dergelijke acties maakte Moederdag algemeen bekend. Ook de banketbakkers lieten van zich horen en zetten speciale acties op om moeder te verwennen met taart.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg Moederdag een besmette naam. De nazi’s in Duitsland maakten er Dag voor de Duitse Moeders van. Vrouwen die veel kinderen hadden gebaard, kregen daarvoor speciale medailles.

Overigens wordt Moederdag niet overal op de tweede zondag in mei gevierd. Noorwegen doet het op de tweede zondag in februari, Panama op 8 december en in Malawi op de tweede zondag van oktober. In veel landen wordt Moederdag gecombineerd met de internationale Vrouwendag op 8 maart.

Op de derde zondag in juni is het Vaderdag.