De Amerikanen baseren hun aanklacht onder andere op een vooralsnog anonieme getuige en e-mails van D. zelf. D. zou, als verkoopmanager van een Nederlands logistiek bedrijf met het hoofdkantoor in Rotterdam, met diverse transporten in 2007 en 2008 het handelsembargo met Iran hebben geschonden. Volgens de Amerikaanse aanklager heeft hij doelbewust de aard verzwegen van gevoelige materialen die bestemd waren voor het leger van Iran.

De Nederlandse werkgever van D. werkte volgens de VS samen met een logistiek bedrijf in New York. Via dat bedrijf werden vrachten naar Nederland of een ander land verstuurd. Vervolgens zou D. verschillende vrachten naar Iran hebben laten doorsturen, zonder de toestemming van de VS.

Volgens de aanklager moest het Nederlandse transportbedrijf van hem de aard van de vrachten verhullen door facturen en lijsten van de inhoud te verwijderen.

Zo zou D. in september 2007 onderdelen van het vliegtuig C-130 naar Iran hebben laten versturen. De C-130 is een militair transportvliegtuig van Amerikaanse makelij. Het wordt gebruikt door het Amerikaanse leger, maar ook door de Iraanse luchtmacht. Ook verstuurde hij meerdere transporten peroxide en aerosols (bepaalde gassen) naar Iran, aldus de VS.