Dat zeiden leidinggevenden van regionale treinvervoerders (Syntus en Veolia) maandag in een hoorzitting van de parlementaire commissie die kijkt naar onderhoud en innovatie van het Nederlandse spoorstelsel. Die commissie wil in januari rapporteren.

„ProRail heeft heel veel theoretische, maar weinig praktische kennis in huis”, schetste Veolia-directeur Frank van Setten. „Voor nieuwbouw en onderhoud zijn ze bijna volledig afhankelijk van onderaannemers.” Ook Syntus-directeur Willem Bleeker ziet regelmatig dat technische kennis niet meer aanwezig is. „Soms wordt er op een baanvak een storing verholpen, waarna we een uur later dezelfde storing hebben.” Beiden vinden dat de spoorwegbeheerder meer in eigen hand moet houden.

De Veoliabaas had nog een ander voorbeeld. Hij refereerde aan een traject waar zijn bedrijf onlangs anderhalve maand kampte met een storing. Het euvel manifesteerde zich telkens rond 10 uur ’s ochtends, maar door de wisselende storingsploegen werd pas later duidelijk dat de kwaal tijdgebonden was.

De twee directeuren van de treinbedrijven wezen maandag ook op het gegeven dat ProRail-storingsploegen zo worden gecentraliseerd, dat ze niet meer snel bij een probleem aanwezig kunnen zijn. De monteurs staan soms in de file en doen er zo langer over om ter plaatse te komen.

De parlementaire commissie is in het leven geroepen omdat Kamerleden het moeilijk vinden om uitgaven aan spoorinfrastructuur te beoordelen. Er is minder goed zicht op de besteding van middelen dan bijvoorbeeld bij wegenonderhoud. Dat komt omdat een rijksdienst de wegen bijhoudt. Op het gebied van het spoor laat de Staat dat over aan ProRail. Dat bedrijf is wel eigendom van de Staat, maar is geen rijksdienst.