Muziek

Voorzitter VOGG: Geen slordig maar spannend orgelspel

„Gewoon lekker muziek maken.” Die zin valt een aantal keren in het gesprek met de kersverse voorzitter van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG). Dirk Jan Versluis (24) wil zich vooral niet in een hokje laten stoppen. Maar: „Spannend orgelspelen is wat anders dan slordig spelen.”

3 October 2011 10:04Gewijzigd op 14 November 2020 16:55
Dirk Jan Versluis bij 'zijn' orgel in de gereformeerde gemeente in Stolwijk. Foto RD, Anton Dommerholt
Dirk Jan Versluis bij 'zijn' orgel in de gereformeerde gemeente in Stolwijk. Foto RD, Anton Dommerholt

Het gesprek vindt plaats in het kerkgebouw van de gereformeerde gemeente in Stolwijk, waar Dirk Jan Versluis al twaalfenhalf jaar organist is. De gemeente beschikt over een elektronisch Monarkeorgel. Eigenlijk vindt Versluis, die zaterdag benoemd werd als nieuwe voorzitter van de VOGG, het wel een „statement” dat het boegbeeld van de organistenvereniging van de Gereformeerde Gemeenten zich moet behelpen met „een slecht elektronisch orgel.” De meeste literatuur komt op het instrument niet goed uit de verf, met als gevolg dat Versluis vooral improviseert in de eredienst. „Je moet je qua idioom aanpassen aan de mogelijkheden van een orgel.” Toch is hij niet ontevreden. „Het is een acceptabel orgel, als je er maar goed mee omgaat. Op ieder instrument kun je kwalitatief goed spelen.”

Hij wil zich in de zondagse eredienst vooral dienstbaar opstellen. „Ik ben meestal heel beknopt in m’n voorspelen, sober. Het gaat erom de sfeer van een psalm op te roepen. Verder vind ik het belangrijk om een relatief vertrouwd idioom te hanteren. Geen atonale dingen. Ook toccata’s zul je me eigenlijk nooit horen spelen. Je uitleven in concertante muziek hoort wat mij betreft niet bij de zondagse eredienst. Dat zijn voor mij twee gescheiden werelden.”

Als het over die concertante kant gaat, vallen de namen van Reger, Reubke, Liszt, Mendelssohn. „Grote stukken waar je echt op moet studeren, die hebben mijn hart. Ik ben een gevoelsmens, noem het romantisch. Gewoon in de toetsen grijpen; er moet wel wat gebeuren. Dát heb ik vooral van mijn leermeester Jos van der Kooy geleerd: lekker ordinair muziek maken. Als je de Boléro van Lefébure-Wely speelt, laat het dan ook gewoon ranzig zijn.”

Dat betekent niet dat Sweelinck, Bach en Buxtehude niet op Versluis’ belangstelling kunnen rekenen. „Sweelinck vind ik zeker wel mooi, Buxtehude heb ik veel gespeeld, Bach: natuurlijk. Maar het moet wel spannend gebeuren. Zoals Feike Asma destijds de grote g-moll van Bach speelde, of zoals Ton Koopman Bach vertolkt. Ook de manier waarop Jean Guillou speelt, vind ik interessant. Niet standaard, niet de geijkte paden, gedurfde accenten, keuzes maken. Neem de passacaglia van Bach. Hoeveel opnamen hebben we daar niet van? Alleen daarom al zou je kiezen voor een ‘foute’ registratie.”

De bachelorstudie bij Jos van der Kooy aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bracht hem aan de klavieren van het machtige Müllerorgel in de Haarlemse Sint-Bavo. „In Haarlem kennen ze het fenomeen stadsregistranten. Een ploeg van zo’n vijf man die assisteert bij de orgelconcerten in de Bavo. Tot voor kort was je in dienst bij de gemeente Haarlem, nu is het ondergebracht bij de Philharmonie. Veel organisten maken gebruik van die service. Ze kunnen heerlijk een grote Reger op het programma zetten en hoeven daarvoor alleen maar de regis­traties uit te schrijven. Ideaal.”

De achterliggende vijf jaar stond Versluis op die manier tijdens zo’n twaalf concerten per seizoen op de vingers te kijken van grootmeesters uit binnen- en buitenland. „Heel leerzaam. Jos van der Kooy, die het zelf vroeger ook deed, stimuleerde ons daartoe. Hij had daar meer geleerd dan bij Piet Kee, zei hij wel eens gekscherend. Inderdaad steek je er ontzettend veel van op.”

Wat een hoogtepunt was? „Vorig jaar zomer gaf de Parijse organist Olivier Latry een middagconcert waarop hij onder andere de eerste versie van de grote B.A.C.H. van Liszt speelde. Dat was een hoogtepunt, ja. Het gemak waarmee zo’n man speelt, alles uit z’n hoofd. Technisch gemak gaat bij hem samen met een scherpzinnigheid en een volledige controle over het orgel. Heel boeiend.”

Zulke ervaringen zijn belangrijk om een eigen stijl te ontwikkelen, zegt Versluis. „Je docent heeft één visie op hoe het kan. Als leerling ben je in eerste instantie erop gericht om het ook zo te doen. Maar als je anderen bezig ziet die het heel anders doen, kun je vergelijken. Zo ga je keuzes maken. Het kan op heel veel manieren, als het maar goed gebeurt.”

VOGG

Sinds zijn twaalfde is Versluis lid van de VOGG. „Maar wel vrij passief. Eerlijk gezegd had ik net m’n lidmaatschap opgezegd toen wij onlangs naar Gouda verhuisden.” Toch kwam de organistenvereniging bij hem terecht als opvolger van Chiel Jan van Hofwegen, die sinds 2006 aan het VOGG-roer stond. „Het heeft mij ook verbaasd. Ze vonden de combinatie van orgel en psychologie wel mooi. Dan ben je in ieder geval geen vakidioot, zei men.”

Waarom is de VOGG een leuke vereniging?

„Het is een serieuze vereniging die binnen de gereformeerde gezindte zich sterk wil maken voor goede kerkmuziek. De VOGG kiest ervoor de traditie vast te houden en niet te gaan experimenteren. Dat past me wel. Hier in Stolwijk functioneer ik ook in een betrekkelijk ouderwetse setting. Dat gaat me goed af. Ik ben ook echt een speler en geniet van massale samenzang. Bij mij is tijdens de studie weinig wakker gemaakt als het gaat om de bredere, vocale kerkmuziek. Daarbij is het verenigingsorgaan, Kerk en Muziek, een mooi blad dat velen, ook buiten de Gereformeerde Gemeenten, wat te bieden heeft. Dat vind ik stoer.”

Velen ervaren de VOGG als een elitaire club.

„Ik herken dat er mensen zijn die dat vinden, maar ervaar dat zelf niet zo. Natuurlijk kun je het hebben over de bruikbaarheid en kwaliteit van de jaarlijkse partitabundel. Maar het gaat mij om de visie op kerkmuziek van de vereniging, en daar is niets mis mee. Kijk, de VOGG wil graag slecht spelende organisten bereiken, maar die zitten daar in de regel niet op te wachten. Wat betreft de kerkenraden, onze broodheren om het zo te zeggen: ik zou willen dat de VOGG daar wat dichterbij kon komen. Het contact, daar is het me primair om te doen. Kerken­raden willen vooral een goede preek, de VOGG wil daarnaast ook goede muziek. Ten diepste wil je dus hetzelfde: een goede liturgie. Het is het proberen waard om de neuzen dezelfde kant op te krijgen.”

Wat kunnen liefhebbers van de stijl van Zwart en Asma van jou verwachten?

„Die komen wat mij betreft aan hun trekken. Ik heb niets tegen romantische orgelmuziek, die is in veel gevallen zelfs heel functioneel. Het punt is alleen dat zulke muziek vaak slordig wordt gespeeld, ongelijk, met slepend pedaal. Maar er is een groot verschil tussen slordig spelen en spannend spelen. Een grote Reger of een sonate van Mendelssohn moet je niet clean spelen, dat klinkt niet. Een beetje stevig in de toetsen grijpen is juist leuk. Wat betreft Zwart en Asma: zij hebben zeker mooie muziek. Psalm 146 van Jan Zwart zal ik niet gauw spelen op een VOGG-dag, maar Psalm 51 en 24 en 103: geen enkel probleem. ”Jezus is mijn toeverlaat” van Asma, of ”Alle roem is uitgesloten”, dat is gewoon mooie muziek.”

En de liefhebbers van populaire organisten als Martin Mans en Peter Wildeman?

„De VOGG heeft ook hun wat te bieden. Ik weet wel: als je gaat voor de kwaliteit van McDonald’s kom je niet bij de VOGG uit. Tegelijk rijd ik ook wel eens langs de McDonald’s. Een beetje flirten met de populaire stijl vind ik niet verkeerd. Het zit ’m vaak niet vast op de stijl, maar op de intentie. Ga je ervoor om goede muziek te maken? Als kerkorganisten kiezen voor concertante, makkelijk verteerbare muziek in de eredienst, dan is dat wat mij betreft een verkeerde intentie. Een toccatine met tremulant bij Psalm 42 past niet bij het karakter van de eredienst en ook niet bij de sfeer van die psalm. Maar bijvoorbeeld Pieter Heykoop vragen voor een bijdrage aan de partitabundel? Zeg nooit nooit. Het populaire idioom wil ik er wel bij halen, maar de intentie van veel populaire organisten niet.”

Waar gaat je eerste jaarrede als VOGG-voorzitter over?

„Ik denk dat ik wil benadrukken wat er allemaal al goed loopt. Er gebeurt binnen de vereniging heel veel wat goed is, constructief, positief. Zoals ik het nu zie, is er niets alarmerends. Dat is een mooie start bij een bestuurlijke wissel. Wel wil ik me sterk gaan maken voor het draagvlak van onze vereniging binnen de gereformeerde gezindte. Zowel bij organisten als bij kerkenraden. Het belangrijkste is wat mij betreft dat er in ieder geval contact is met elkaar.”


Dirk Jan Versluis

Dirk Jan Versluis (1987) uit Gouda werd geboren in Krimpen aan den IJssel. Vanaf zijn 6e had hij in Stolwijk orgelles van Arie Burggraaf. Daarna studeerde hij aan de Goudse muziekschool bij Jaap Niewenhuijse en Gerrit Chr. de Gier. Hij deed de bacheloropleiding hoofdvak orgel bij Jos van der Kooy aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Tegelijk studeerde hij aan de Open Universiteit psychologie. Hij werkt als psycholoog bij Psychologische Hulpverlening Haastrecht. Als kerkorganist is hij sinds 1998 verbonden aan de gereformeerde gemeente van Stolwijk.

Fantasie über den Choral "Wie schön leucht' uns der Morgenstern" (Reger)

Dirk Jan Versluis, orgel Westerkerk Amsterdam (live mei 2010)

Preludio, uit Deuxième Symphonie in cis, op. 26 (Dupré)

Dirk Jan Versluis, orgel Westerkerk Amsterdam (live mei 2010)

Allegro, uit Concerto d-moll naar Vivaldi BWV 596 (Bach)

Dirk Jan Versluis, orgel Westerkerk Amsterdam (live mei 2010)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer