Milieuprofessor Reijnders bleef luis in de pels
AMSTERDAM – Als pas afgestudeerde chemicus maakte hij ruzie met de chemische industrie, probeerde hij de academie van wetenschappen belachelijk te maken en trok hij de belangstelling van de militaire inlichtingendienst. Als hoogleraar bleef hij een luis in de pels. Met gemengde gevoelens kijkt Lucas Reijnders terug op zijn loopbaan.
De bekendste Nederlandse ‘milieuprof’ nam vanmiddag afscheid van de Universiteit van Amsterdam.
Toen Reijnders in de jaren 60 afstudeerde, stond in een van de studentenbladen een nepartikel over een ‘revolutiemuseum’. Daarin zouden onder meer bullen van de „jonggestorven Lucas Reijnders” te zien zijn.
Was het een steek onder water van links? Dat zou zomaar kunnen. „Ik behoorde tot de rechtervleugel van de studentenbeweging en met rechtervleugels placht het tijdens revoluties slecht af te lopen. Bovendien: een chemisch broekje dat ruzie maakte met de chemische industrie, De Telegraaf een poets bakte, de academie van wetenschappen belachelijk probeerde te maken en volgens een journalist belangstelling trok van de militaire inlichtingendienst, zou voor hem een wetenschappelijke loopbaan dan nog wel mogelijk zijn?”
Terugblikkend ziet hij dat de toenemende aandacht voor het milieu effect heeft gehad. „Wie nu in de lente en zomer de bermen bekijkt, ziet een kleurenpalet met wit en geel, terwijl de bermen dertig jaar geleden dankzij bestrijdingsmiddelen meer weg hadden van een biljartlaken.”
Ook is het grondwater van nu schoner dan dat uit de jaren 70 en 80, constateert Reijnders. De aftakeling van de ozonlaag is gestopt. Bovendien gaan roofvogels niet meer dood aan het bestrijdingsmiddel DDT.
Hij signaleert echter ook een keerzijde. Zo becijferde de Amerikaanse universiteit Yale dat de feitelijke inspanningen voor het milieu ver achterblijven bij het gevoerde beleid. Nederland eindigde op de Europese ranglijst op plaats 23 van 30, nog achter Roemenië.
Ernstiger is dat wereldwijd de voorraden aan schaarse hulpbronnen –waaronder olie, gas, fosfaat, platina, tin, zilver en koper– in deze eeuw zullen gaan afnemen. „Anders dan voor olie en gas is er voor bijvoorbeeld fosfaat –een onmisbare meststof– geen vervanger en dat geldt ook voor sommige metalen.”
Daarnaast baart de snelheid waarmee de fossiele brandstoffen erdoor gejaagd worden hem zorgen. „Terwijl de olieprijs weer flink door het dak gaat, discussieert politiek Nederland over verhoging van de maximumsnelheid, die de afhankelijkheid van olie vergroot.”
Dat de overconsumptie de energiezekerheid in grote problemen zal brengen, is duidelijk, betoogt Reijnders. Wanneer de wereld op de huidige manier doorgaat met uitputting van natuurlijke hulpbronnen zijn de vooruitzichten voor de komende generaties „grimmig.”
De politiek lijkt daar niet gevoelig voor. Het aandeel duurzame energie blijft zodoende ver achter in de totale energievoorziening. Dat brengt Nederland volgens de Europese ranglijst van meest duurzame landen op plaats 22 van de 29, „en dat is vooral te danken aan creatief boekhouden.”
Datzelfde geldt volgens Reijnders voor de klimaatdoelstellingen. Die behaalt Nederland door in bijvoorbeeld China rechten voor CO2-uitstoot op te kopen. Dat leverde de Nederlandse elektriciteitsbedrijven, raffinaderijen en zware metaalindustrie vele honderden miljoenen euro’s op, „zonder dat er een gram CO2 minder uit de schoorsteen kwam. Dat was alles geheel legaal, zoals ook meer dan 99 procent van de milieuschade die wordt aangericht, legaal is.”
Er is volgens Reijnders wel een omslag gekomen in het denken over het milieu, maar hij constateert ook dat geld –nog steeds– het laatste woord heeft. „In Nederland kan iedereen tegen betaling praktisch elk gewenst rapport over milieukwesties krijgen, geschreven door mensen die hoger bèta- onderwijs hebben gevolgd.”