Donner: Riskant om overheid eigenschappen van God toe te denken
In de Waalse Kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een Haagse predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Dinsdag 15 februari sprak minister J. P. H. Donner (CDA).

„Barmhartig en genadig is de Here, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid” (NBG 1951). Het zijn eigenschappen van God waar Psalm 103 lyrisch over uitweidt. We noemen die eigenschappen met schroom en met eerbied. Maar hebben ze ook praktische betekenis in ons leven? Niemand is immers als God. Is het dan geen hoogmoed om die heilige eigenschappen in eigen leven te willen betrachten? Nee, want wij zijn geschapen naar Zijn beeld en derhalve ook geroepen om Zijn eigenschappen uit te stralen en af te stralen.
Ik wil met u nadenken over de betekenis van die eigenschappen voor overheidsdienaren en burgers. Hebben ze betekenis in het publieke leven? „Barmhartig en genadig, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid”: het lijkt een praktisch richtsnoer voor het publieke leven. Zo willen we onze overheid zien: barmhartig in de zorg, genadig in het recht, goedertieren in het belasten, lankmoedig in het vreemdelingenrecht – en als het even kan ook bij de verkeersovertredingen.
Maar is dat wel zo, willen we dat echt? Want wat als rechters genade voor recht zouden doen gelden en ernstige misdrijven niet of licht zouden bestraffen? Wat als de Belastingdienst belastingschulden zou kwijtschelden en vreemdelingen zich onbeperkt zouden mogen vestigen, zoals de Tunesiërs die nu massaal naar Italië komen? Zouden we hier dan nog lang in vrede kunnen samenleven? Op dit moment gaat de politiek in ieder geval een andere kant op; men wil streng straffen, strikt handhaven, niet gedogen en restrictief beleid uitvoeren.
En ook sociale zorg en zekerheid hebben weinig te maken met barmhartigheid. Barmhartigheid betracht je van mens tot mens, met oog voor de noden en behoeften van de ander. Sociale zorg en zekerheid van overheidswege zijn daarentegen onpersoonlijke voorzieningen die voor iedereen gelijk zijn. Wie is er in dat proces nu barmhartig: de belastingbetaler bij wie het geld tegen zijn zin wordt opgehaald, de ambtenaar die het uitdeelt omdat het zijn werk is, of de politicus die het geld van anderen uitdeelt en zich daarop voor laat staan?
Nee ik ben bang dat de eigenschappen van God die Psalm 103 noemt, geen praktische leidraad bieden voor overheidshandelen. Het is zelfs riskant om overheden de eigenschappen van God toe te denken. Als God dan uit het zicht verdwijnt, gaat men de overheid als god zien en vereren. Is dat niet wat er is gebeurd? We leven niet meer van de voorzienigheid, maar van overheidsvoorzieningen; we geloven niet meer in een almachtige God, maar in een overheid die alles vermag; we hebben geen God nodig die recht doet aan verdrukten, want dat doet de rechter wel; we hebben geen God meer die de toekomst kent, maar we vertrouwen op planbureaus die de toekomst in kaart brengen en op een overheid die vooruitziet om onheil te voorkomen.
Toch hebben de eigenschappen die Psalm 103 noemt wel degelijk betekenis voor het publieke leven. In de eerste plaats omdat ze ieder van ons aanspreken. Dat geldt niet alleen ons persoonlijk leven. Gods roepstem beperkt zich niet tot het persoonlijke leven, maar betreft heel het leven. Dat geldt niet alleen politici en ambtenaren maar ieder van ons, waar we ook gesteld zijn. Juist omdat nog steeds velen daar naar trachten te leven, mogen we die heilige eigenschappen dagelijks in ons leven ervaren.
Ook daar zien we in deze tijd echter verandering en verharding. Elkaar de harde waarheid zeggen, elkaar afrekenen op tekortkomingen, elkaar in onze diepste waarden en overtuigingen kwetsen; het moet allemaal maar kunnen. Het heeft weinig met barmhartigheid, genade en lankmoedigheid te maken.
Dat werkt ook door in beleid en politiek. Straffen moeten steeds strenger en langer zijn, we willen steeds vaker absoluut voorkomen dat mensen nog kunnen terugkeren in de samenleving, wie fouten maakt moet daarop worden afgerekend. Ook als de praktijk doorgaans nog wel meevalt, is de taal steeds harder en agressiever. Dan eindigt men op den duur met mensen afschrijven en ”bij het oud vuil zetten”. In dat opzicht zou er meer besef van genade mogen zijn, in de zin zoals ooit uitgesproken door een Engels bisschop bij het zien van een veroordeelde op weg naar de galg: „But for the grace of God, there goes I” – ’t is maar genade dat ik daar niet loop.
Het besef dat de eigenschappen die Psalm 103 noemt geen leidraad bieden voor overheidshandelen maar wel voor persoonlijk handelen, heeft wel een belangrijke implicatie voor dat overheidshandelen. Het impliceert dat de overheid die wel moet stimuleren, maar niet moet trachten een alternatief te bieden.
Barmhartigheid, lankmoedigheid en genade, het zijn persoonlijke ethische eigenschappen. Dat is ook de reden waarom moderne overheden op dat punt beperkt zijn. Barmhartigheid, lankmoedigheid en genade vergen oog voor de persoon tot wie men zich richt. In een rechtsstaat handelen overheden evenwel zonder aanzien des persoons. Wat dat betekent is mooi verbeeld in de gotische symboliek in het verschil tussen de justitie en de ethiek. Beide worden verbeeld door een vrouw met een weegschaal. Een vrouw, omdat het bij beide gaat om een gevoel dat zich vertaalt in een weging van aspecten, belangen, personen of waarheden. Maar de justitie draagt daarbij een zwaard en een blinddoek; de ethiek heeft geen blinddoek, zij heft slechts een vermanende vinger. Het recht wordt met het zwaard gehandhaafd en oordeelt daarom zonder aanzien des persoons; de ethiek maant, maar oordeelt met aanzien des persoons.
Barmhartigheid, lankmoedigheid en genade vergen aanzien des persoons. Ze zijn broodnodig in een samenleving, maar overheden in een rechtsstaat kunnen daar nog maar mondjesmaat in voorzien. Alles hebben we aan regels en voorschriften gebonden om willekeur uit te sluiten, want willekeur is de pervertering van aanzien des persoons. Maar daarom bieden overheidsvoorzieningen geen alternatief voor de behoefte aan barmhartigheid, lankmoedigheid en goedertierenheid in het dagelijks leven. In dat besef moeten overheden dan ook zo veel mogelijk ruimte laten aan persoonlijk initiatief en handelen. Die kunnen ze wel bekostigen, maar niet regelen; want door het regelen verliest dat handelen het vermogen te handelen met aanzien des persoons, van aandacht voor ieder afzonderlijk. En let wel, zonder aandacht voor elkaar houden we snel op een gemeenschap te zijn. Aandacht is het cement van de samenleving.
Ik wees in het voorgaande op symptomen en verschijnselen die wijzen op verharding van de samenleving en van de politiek. Die moeten ons niet ontmoedigen in ons streven om in deze samenleving een vertaling te bieden van de heilige eigenschappen van God, integendeel. Maar we moeten ook niet nodeloos wanhopen. Kijk om u heen en zie hoeveel tekenen van barmhartigheid, lankmoedigheid en goedertierenheid we nog zien in het dagelijks leven. De Geest is nog steeds vaardig. Maar zelfs als een christelijke samenleving op haar retour lijkt en de secularisering lijkt te winnen, is het taak om met inzet van alle krachten waarheid en gerechtigheid te vestigen en het licht te laten schijnen. Het is beter één kaars op te steken, dan over het duister te blijven klagen. Zoals Luther zei: Ook als ik wist dat de wereld morgen verging, zou ik vandaag nog een appelboom planten. En daarbij mogen we ons gesteund en gesterkt weten door de laatste woorden van Christus: „En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.”
De auteur is minister van Binnenlandse Zaken.