Binnenland

Pornobeelden als vlek op de geest

AMSTERDAM – Pornobeelden hebben duidelijk aanwijsbare invloeden op het denken en doen van mensen. Lang niet alle jongeren houden zich echter met pornografie bezig. En ouders onderschatten hun invloed op het internetgedrag van hun kinderen.

Van onze verslaggever
18 January 2011 15:52Gewijzigd op 14 November 2020 13:20
Foto RD, Sjaak Verboom
Foto RD, Sjaak Verboom

Deze onderzoeksgegevens kwamen dinsdag naar voren tijdens het symposium ”Kinderen, seks en internet”, georganiseerd door Digivaardig & Digibewust, het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel, het Meldpunt Kinderporno op Internet, Ouders Online en Mijn Kind Online.

Een kwart van alle tienjarigen heeft wel eens porno op internet gezien, en meer dan de helft van alle tieners is uitgenodigd om te strippen voor de webcam, stelden de organisatoren van de drukbezochte bijeenkomst. „Niet dramatiseren, niet bagatelliseren”, was echter de boodschap van prof. dr. P. Nikken, sinds 1 januari Nederlands eerste hoogleraar mediaopvoeding –aan de Erasmus Universiteit Rotterdam–, en onderzoeker J. Peter van de Universiteit van Amsterdam.

„Veel boeken over dit onderwerp laten een sterke mening horen, die echter vaak slecht wordt onderbouwd”, vond Peter. Uit onderzoeken die hij de achterliggende zes jaar uitvoerde, blijkt dat een groot deel van de jongeren niet naar pornofilms op internet kijkt. „Het is zelfs een meerderheid die dat van zichzelf zegt. Sommigen zullen het sociaal wenselijke antwoord geven, maar het is in elk geval niet zo dat alle jongeren ermee bezig zijn. Jongens kijken er vaker naar dan meisjes, ook omdat meisjes veel eerder last hebben van schuldgevoelens. Leerlingen van hogere opleidingen kijken meer porno dan die op lagere opleidingen. Het gaat nogal eens om jongeren die spanning zoeken of die ontevreden zijn over hun leven. Jongeren met een homoseksuele oriëntatie zoeken relatief vaak naar porno op internet.”

Media geven een vertekend beeld van seks. Internetpornografie leidt er dan ook toe dat vrouwen als seksobject worden gezien en dat jongeren gaan denken dat liefde en een relatie niet nodig zijn om seks te hebben, zo blijkt uit de onderzoeken.

De meeste jongeren zien seks echter nog altijd als iets dat in een relatie thuishoort. Het beeld van jongeren als „de pornogeneratie” is volgens Nikken en Peter dan ook te ongenuanceerd. Wat jongeren in de media zien, vinden ze maar niet direct normaal.

Als mensen echter keer op keer met pornografische beelden worden geconfronteerd, slijpen die wel in. Dat leidt tot lossere opvattingen over de seksuele moraal, tot stereotype beelden die niet altijd juist zijn –bijvoorbeeld dat een meisje ja bedoelt als ze nee zegt tegen seksuele handelingen– en bij nogal wat jongeren tot onzekerheid en een negatief zelfbeeld als ze hun eigen gedrag afspiegelen aan wat ze via de media voorgeschoteld krijgen. Ook blijkt voortdurende confrontatie met porno ertoe te leiden dat 13- tot 15-jarige jongens vaker meisjes lastigvallen en eerder met seks beginnen.

Internetpornografie leidt ook tot meer seksueel risicogedrag. Dat laatste blijkt echter vooral voor volwassen mannen te gelden.

Onderzoeker P. De Bruyckere van de Belgische Arteveldhogeschool zette gegevens over het internetgedrag van jongeren op een rij. Van de Nederlandse jongeren tussen 9 en 16 jaar blijkt 80 procent actief op een sociale netwerksite. Bij het ontmoeten van een nieuw iemand wil 79 procent van de jongeren binnen een week dat die ander tot ”friend” wordt gebombardeerd. En 10 procent is wel eens gedumpt door een andere gebruiker van Facebook.

Veel digitale contacten zijn oppervlakkig, maar sommige vriendschappen zijn er juist heel intens. Tijdens een onderzoek stelde 72 procent van de jongeren dat online praten met iemand hen dichterbij elkaar brengt dan echt praten, omdat er online minder schroom is.

Meisjes met een laag zelfbeeld doen zich op internet nogal eens anders voor dan ze zijn. De gevolgen overzien ze vaak niet. „Veel jongeren blijken dat helemaal niet zo goed te kunnen als vaak is gedacht”, stelde De Bruyckere. „Piaget ging er vanuit dat twaalfjarigen abstract kunnen denken, maar een kwart van de achttienjarigen kan dat nog niet eens.”

Ouderlijke inmenging loont, terwijl een deel van de ouders op het gebied van mediaopvoeding juist verstek laat gaan, signaleerden meerdere sprekers. De ouderlijke invloed is groter bij meisjes dan bij jongens, bij oudere dan bij jongere jongeren, bij lager- dan bij hogeropgeleiden. Hoe geringer de invloed van ouders, hoe groter die van leeftijdgenoten.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer