Ontwikkelingswerk kan slimmer, vinden de christelijke ontwikkelingsorganisaties Woord en Daad en Red een Kind. Deze week streken hulpverleners vanuit de hele wereld neer in de bossen van Elspeet om te spreken over meer regionale samenwerking.
Vroeger, nog voordat Woord en Daad bestond, stapte een blanke man in gemakkelijke kleding op een airstrip in Tsjaad uit het vliegtuigje, om vervolgens welwillend doch beslist aan de bevolking uit te leggen wat er nodig moest veranderen. Maar werkten de westerse oplossingen altijd wel zo goed in het verre Tsjaad? Sterker nog: werkten sommige oplossingen niet averechts? Het leek er wel sterk op.
Er brak een nieuwe fase aan. De man uit het verre Holland of Noorwegen kwam nog altijd, maar ging eerst uitvoerig om tafel zitten met de dorpsoudsten en de boeren uit de regio. Wat is er nodig? Hoe moet het volgens jullie? Vervolgens stapte hij weer in het vliegtuig, waarna op een steriel kantoor in Oslo de knoop werd doorgehakt. Want ja, wie betaalt, bepaalt.
Een volgend station is dat in Tsjaad beslist wordt wat er gebeurt, waarbij de blanke man (of vrouw) als partner aanwezig is. Hij heeft een stem, geeft advies en kan ervaring uit zijn internationale netwerk inbrengen. Maar hij is niet meer de enige. Bij het overleg zit nu ook een man uit het naburige Burkina Faso, die zijn ervaringen inbrengt. Er wordt gezocht naar sponsors in Tsjaad zelf.
Een dergelijk model staan ook de christelijke ontwikkelingsorganisaties Woord en Daad en Red een Kind voor ogen. „Daarmee kunnen we een belangrijke kwaliteitsslag maken”, zegt Dicky Nieuwenhuis, lid van de raad van bestuur van Woord en Daad. „Partnerorganisaties kunnen veel van elkaar leren en met elkaar de armoede in de regio effectiever bestrijden. De oude, bilaterale relatie tussen Nederland en de enkele partnerorganisatie is uit de tijd. Wij zien onszelf steeds meer als makelaar die belangrijke partijen als hulporganisaties en bedrijven bij elkaar brengt zodat ze elkaar in de strijd tegen de armoede kunnen versterken.”
„Kijk”, vult directeur Jan Lock van Woord en Daad aan. „Het uitgangspunt wordt dat zuidelijke partners, ook financieel, op eigen benen kunnen staan. In steeds meer landen in het zuiden komen fondsen beschikbaar voor lokale organisaties. Wanneer wij niet meer nodig zijn, trekken wij ons terug. We kunnen ons dan focussen op nieuwe gebieden. We willen daar zijn waar de allerarmsten zijn. Dat is onze missie. En er zijn nog witte vlekken genoeg. In een land als India leeft het grootste deel van de bevolking nog altijd onder de armoedegrens.”
Spoedonderwijs
Philippe Ouedraogo is directeur van AEAD, een partnerorganisatie van Woord en Daad in het West-Afrikaanse Burkina Faso. Hij juicht de nieuwe manier van werken toe. „We kunnen veel van partnerorganisaties in buurlanden leren”, onderstreept hij.
De predikant-directeur noemt het voorbeeld van spoedonderwijs, dat sinds enige tijd in Burkina Faso functioneert. Het type onderwijs stelt oudere leerlingen in staat om in korte tijd basisonderwijs af te ronden, zodat de weg naar vervolgonderwijs openligt. Ouedraogo: „Wij hebben het programma overgenomen uit Mali, terwijl partners in Benin en Niger onze expertise weer vragen omdat zij geïnteresseerd zijn. Dat is toch prachtig?”
Zijn collega John Kalenzi van AEE Rwanda, partner van Red een Kind, is eveneens enthousiast. Volgens de plannen zal er een regioalliantie worden gevormd met partners uit Burundi en Congo. „Er zijn veel overeenkomsten tussen deze landen”, zegt hij. „Zo hebben we allemaal te maken met oorlog en dus met thema’s als gerechtigheid en verzoening. Bovendien zijn de armoedevraagstukken vrijwel hetzelfde.” Hij wijst erop dat de organisaties met elkaar ook meer impact hebben. „Een gezamenlijke verklaring, bijvoorbeeld richting onze overheid, heeft veel meer gewicht dan wanneer zij vanuit een organisatie in Rwanda komt.”
Wat de partners uit Burundi en Congo bijvoorbeeld van die uit Rwanda kunnen leren? „In Rwanda hebben wij een platform voor leiders opgezet, waarvoor behalve kerkleiders ook regeringsvertegenwoordigers uitgenodigd worden. Die komen ook: zelfs de president is twee keer langs geweest. Daar denken we na over Bijbelse uitgangspunten voor leiderschap. Wat zegt de Bijbel over corruptie? En wat over de situatie in ons land? Dat is zeer waardevol en zou ook in andere landen opgepakt kunnen worden.”
Leefgedrag
Hoewel de rol van de Nederlandse organisaties bescheidener wordt, is die zeker nog niet uitgespeeld, aldus Nieuwenhuis. „In veel gevallen zullen we expertise blijven leveren. De lijntjes lopen echter niet alleen meer van noord naar zuid, maar ook van zuid naar zuid.”
Lock: „Er komen regioallianties, die gevormd worden door lokale partnerorganisaties en Woord en Daad. Die bepalen het inhoudelijke beleid in de regio. Om deze allianties te ondersteunen, hebben Woord en Daad en Red een Kind donorteams gevormd, die kunnen helpen bij het schrijven van een aanvraag of een evaluatie.”
De bestuursleden benadrukken tegelijkertijd dat Woord en Daad haar verantwoordelijkheid als donor blijft houden. Nieuwenhuis: „Die delen we bewust niet met de regioallianties, om de rollen zuiver te houden. Wij blijven verantwoordelijk voor de besteding van onze fondsen en daarin zullen we blijven investeren om dat zo goed én efficiënt mogelijk te doen. Het verschil met vroeger is echter dat onze zuidelijke partners nu ook zelf fondsen kunnen werven en dat wij in bepaalde landen als donor relatief onbelangrijker worden.”
Lock geeft aan dat de „kwaliteitsslag” ook te maken heeft met de verhoogde eisen die aan de organisatie worden gesteld. Woord en Daad heeft ook dit jaar samen met Red een Kind 38 miljoen euro subsidie gekregen van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en boort daarnaast fondsen aan bij de Europese Unie en instellingen zoals de Wereldbank. „Daar hoort een hoge mate van verantwoording bij, en die denken we via de versterking van de regioallianties nog beter te kunnen leveren”, aldus Lock. „Landen met relatief zwakke partners op dit gebied kunnen meeliften met sterkere partners.”
De subsidies betekenen overigens niet dat particuliere giften minder nodig zijn, onderstreept Lock. „We hebben een bovengrens van 30 procent gesteld voor subsidies. Dat is ook belangrijk omdat we onze identiteit willen waarborgen. Die is ons bestaansrecht. Zonder particulier geld kom je bij subsidieverstrekkers overigens niet ver. Wij beschouwen subsidie als een beloning voor ons brede draagvlak.”
Nieuwenhuis: „We zijn dit jaar vanwege de bezuinigingen bij de regering 35 procent gekort op wat we aanvankelijk hadden aangevraagd als subsidie. Dankzij het feit dat we een stevige particuliere achterban hebben, hebben we echter geen scholen hoeven te sluiten.”
De bestuursleden vinden het moeilijk uit te maken waar Woord en Daad over tien jaar staat. „Toen ik twintig jaar geleden begon, waren er nog nauwelijks computers”, zegt Lock. „Sindsdien is er ook in de communicatie met onze partners ontzettend veel veranderd. Wie zegt wat er allemaal nog op stapel staat?”
Nieuwenhuis: „We willen ons richting onze achterban in ieder geval nadrukkelijker gaan richten op het belang van leefgedrag, naast geefgedrag. Daarbij horen thematieken zoals eerlijke handel en hiv/aids. We willen daar een meer proactieve rol in gaan spelen. Daarbij gaat het erom wat onze Bijbelse principes betekenen voor ons staan in de samenleving.”
Lock: „Onze missie is om mensen hier in Nederland te verbinden met de allerarmsten in de wereld. Als de achterban zegt: daar zijn jullie niet meer bij nodig, dan zijn we klaar. Zo staan we ook tegenover de partners in het Zuiden. Als zij bijvoorbeeld subsidie bij de EU willen krijgen, zijn wij tot nu toe noodzakelijk als tussenschakel. Als er in de toekomst een direct beroep gedaan kan worden op die fondsen, gaan wij onszelf er niet tussen wringen. We zijn geen doel in onszelf.”
Fijnmazig
Behalve over landsgrenzen heen, ontstaat er binnen ontwikkelingslanden ook steeds meer samenwerking tussen verschillende organisaties. „Er zijn veel dwarsverbanden”, zegt Wondamagegu Kassa van de Ethiopische organisatie RLDD, partner van Red een Kind. „We werken in sommige projecten samen met de regering, in andere weer met de VN of Cordaid.”
Kassa juicht het toe dat er meer samenwerking komt binnen Ethiopië tussen de Red een Kindpartners en die van Woord en Daad. „We deden al veel dingen met elkaar, maar nu wordt dat structureler. Ik denk dat we over en weer veel kunnen leren.” Kassa noemt specifiek het gebied van onderwijs. „Beide organisaties hebben materialen en tekstboeken ontwikkeld, die we goed kunnen uitwisselen.”
De Ethiopiër verwacht dat de organisaties de komende jaren nog veel werk te verzetten krijgen. „Onze bevolking groeit ieder jaar met bijna 3 procent. Dat levert grote problemen op in de verdeling van het land, maar ook in het onderwijs. We zullen elkaar als partners van Red een Kind en Woord en Daad hard nodig hebben. Het is namelijk belangrijk dat er structureel dingen veranderen.”
De samenwerking met Red een Kind is overigens in Nederland begonnen, geeft Lock aan. „Op programmaniveau en bij fondsenwerving bleken we elkaar goed te kunnen ondersteunen. We kunnen gebruikmaken van elkaars expertise. In praktische zin groeien we naar elkaar toe.”
Binnen de regio’s kunnen de allianties van Red een Kind en Woord en Daad fuseren, aldus Lock. De Nederlandse takken sturen echter niet aan op een fusie. „We hebben beide onze specifieke achterban, die we ook op een specifieke manier benaderen. Waar er samengewerkt kan worden, zullen we dat echter doen.”
De interkerkelijke ontwikkelingsorganisatie ICCO gooide al eerder het roer om naar meer zeggenschap voor de regio’s. Juni 2009 maakte de organisatie bekend een groot deel van het werk over te hevelen naar werknemers in ontwikkelingslanden. Van de 220 arbeidsplaatsen in Nederland zouden er maar 100 overblijven.
Daarnaast stelde ICCO zich ten doel eind 2010 acht regiokantoren te hebben ingericht, met lokaal personeel. „ICCO wil niet langer alleen vanuit Utrecht bepalen welke projecten we in ontwikkelingslanden steunen”, aldus de organisatie. „Om deze medezeggenschap van mensen in het Zuiden vorm te geven, richten we regiokantoren op.”
De aanpak van Woord en Daad verschilt met die van ICCO, zegt Jan Lock. „ICCO verplaatste in feite delen van het kantoor in Utrecht naar de zuidelijke landen. Wij willen de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor programma’s werkelijk bij de regio’s zelf neerleggen. Onze verantwoordelijkheid als donor houden we hier in Nederland.”