De uitdaging van het populisme
„Hogere lonen, lagere prijzen”, zo luidde in de jaren zestig een van de verkiezingsleuzen van de CPN. Die partij wierp zich daarmee op als de verdediger van de belangen van de gewone man tegenover de kapitalistische elite. Dat waren immers de uitbuiters.
In de politieke strijd tussen goed en kwaad was wel duidelijk waar de CPN stond. De CPN presenteerde zich als de partij van de werkende klasse. Het volkse karakter van de partij werd bovendien onderstreept door de manier waarop de leiders zich presenteerden. Het was Paul de Groot, Marcus Bakker of Gerben Wagenaar; dat in een tijd waarin andere politici hun voornaam privé hielden. Het heeft overigens niet verhinderd dat de CPN uiteindelijk te gronde ging.
Het populisme in de Nederlandse politiek is echter nog springlevend, zowel dat van rechts (PVV) als dat van links (SP). Die partijen, zo is de lezing, zouden in het parlement de stem van de gewone man laten horen. Zij zijn het immers die stelling durven te nemen tegen de verwaandheid van de zelfbenoemde elite die de mooie baantjes naar zich toe haalt en volstrekt vervreemd zou zijn van wat er onder het volk leeft.
Lieten de vorige Kamerverkiezingen, die van 2006, het succes van de SP zien, ditmaal was Wilders de grote winnaar. Beide partijen verzetten zich tegen een verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Beide maken zich sterk voor de zorg. Een pleidooi daarvoor valt altijd goed. Zowel de PVV als de SP verwoordt verder de bij velen bestaande afkeer van Europa.
Het rechtse populisme van Wilders richt zich ook sterk tegen de allochtonen en dan met name de moslims. Daarmee geeft het uiting aan de bij velen levende afkeer van de multiculturele samenleving. Nederland moet weer worden zoals vroeger. Toen was het leven nog goed en werd de misdaad tenminste aangepakt.
Populisme is dus de kiezers naar de mond praten en afgeven op de (politieke) elite die van het volk vervreemd is. Ook het Koninklijk Huis blijft daarbij niet langer buiten schot. Populistische leiders werpen zich op als de echte vertegenwoordigers van het volk. Dat volk ziet men graag als één geheel. De wil van het volk is beslissend. Vandaar dat men voor het referendum is en kritisch oordeelt over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. In Italië vinden we dat ook bij Berlusconi.
Nu zou het verkeerd zijn om te stellen dat er een geweldig groot verschil is tussen populistische politici en andere. Voor alle politici geldt dat zij, zeker tijdens de verkiezingscampagne, de eigen standpunten zo aantrekkelijk mogelijk presenteren. Wat slecht zal vallen, wordt weggemoffeld.
Als het imago van de Haagse politici negatief is, proberen de partijen met nieuwe gezichten te komen. Met mensen die niet aan het pluche verkleefd zijn, maar juist met een frisse blik de kiezers tegemoet zullen treden. Die verworteld zijn in de brede samenleving en hun leefwereld niet zullen beperken tot de Haagse kaasstolp. Doeners en doorzetters in plaats van mensen met een wollig taalgebruik.
Hoewel Wilders met meer dan twaalf jaren Kamerlidmaatschap op het Binnenhof inmiddels al tot de oudgedienden behoort en Marijnissen er bij zijn afscheid niet minder dan zestien parlementaire jaren op had zitten, kunnen en konden zij zich allebei toch presenteren als buitenstaanders, als mensen die niet tot het politieke establishment behoorden. Dat imago hadden ze behouden.
Marijnissen bleef al die jaren vrij ten opzichte van het kabinet. Wilders is nu in een gedoogconstructie gestapt. De vraag is hoe dat hem en zijn gedoogpartners zal bevallen. De afhandeling van de affaire-Lucassen maakt al wel duidelijk dat Wilders nu ook meer moet schipperen. Zonder zijn verplichtingen ten opzichte van het kabinet had hij Lucassen gewoon aan de kant kunnen zetten.
Onvrede
Voor de gevestigde partijen is het onmiskenbaar een probleem dat zij het contact met het volk grotendeels zijn kwijt geraakt. Het afgenomen ledental is daar een eerste aanwijzing voor. Het gegeven dat kiezers tegenwoordig gemakkelijk van partij wisselen, wijst ook duidelijk in die richting.
Dat heeft te maken met het proces van individualisering. Mensen voelen zich veel minder dan vroeger onderdeel van een groter geheel. Ze hebben niet zo veel behoefte meer om zich ergens voor langere tijd bij aan te sluiten.
De vroegere verzuiling veroorzaakte diepe kloven in de samenleving, maar creëerde tegelijkertijd een sterke band tussen de politieke leiders en hun achterban. Ook al was men wellicht niet zo politiek betrokken, het was in ieder geval duidelijk: Romme of Drees, Zijlstra, Tilanus of Zandt, dat was ”onze man” in Den Haag. Met hem en met de partij die hij vertegenwoordigde voelde men zich politiek en principieel verbonden. Die kwamen op voor de waarden en belangen waar het echt om ging.
Inmiddels is dat patroon verdwenen. Mensen voelen zich veelal niet meer gebonden aan een bepaalde politieke partij, kerk of levensbeschouwelijke stroming. Dat betekent dat zij iedere keer bij de stembus zelf een keuze moeten maken. Aangenomen dat ze het al de moeite waard vinden om naar de stembus te gaan. Geen wonder dat die keuze nogal eens verschillend uitpakt.
Het betekent ook dat mensen niet zo veel binding meer hebben met het politieke bestel en de gevestigde politieke leiders. De ontzuiling heeft geleid tot een belangrijke vermindering van de sociale cohesie. Daardoor is ruimte ontstaan voor nieuwe, communicatief vaardige politici die rond bepaalde issues deze ongebonden kiezersmassa weten te mobiliseren.
Mensen voelen zich ook mondiger dan vroeger. Dat heeft te maken met het hogere opleidingsniveau. Maar ook met de opvoedingsmodellen die de laatste halve eeuw gangbaar werden. Minder dan vroeger ligt daarin de nadruk op discipline en volgzaamheid. Het gezag is gedevalueerd, zowel het gezag van ouders en leerkrachten als dat van de maatschappelijke en politieke elite. Mensen hebben daar minder vertrouwen in en zijn minder geneigd zich bij beslissingen neer te leggen.
Politici die appelleren aan de vaak breed gevoelde onvrede over de opstelling van het politieke establishment, die weten in te haken op het heersende cynisme en de breed gevoelde bezwaren tegen bepaalde beleidsvoornemens, vinden daarom gretig gehoor. Zeker als zij vanuit populistische motieven in hun kritiek op de zittende machthebbers alle remmen losgooien en hun volgelingen gouden bergen beloven. Als zij een tijdje aan de macht zijn geweest, volgt meestal de teleurstelling. Maar dan zijn er weer anderen die hun kans schoon zien om onvrede aan te wakkeren en die bij de stembus verzilveren.
Levenswijsheid
De huidige onvrede in de maatschappij heeft ook te maken met een groeiende tweedeling tussen hoger en lager geschoolden. Opleiding bepaalt tegenwoordig een heleboel: inkomensniveau, kansen op de arbeidsmarkt en zelfs gezondheid en levensverwachting. Hoger opgeleiden hebben vaak ook andere politieke opvattingen dan lager opgeleiden. De laatsten voelen zich eerder aangesproken door populistische politici.
Was het twee generaties geleden normaal dat de meeste mensen niet meer hadden gevolgd dan de lagere school, eventueel aangevuld met een lagere beroepsopleiding, tegenwoordig is een voortgezette opleiding normaal. Massa’s mensen hebben inmiddels een universitaire opleiding of een hbo-diploma. Wie niet heeft doorgeleerd, behoort tot de achterhoede. In politieke en maatschappelijke discussies kunnen zij niet zo makkelijk meedoen. Ook in de kerk doet zich dat verschijnsel voor.
Daarbij komt dat er een bepaalde intellectuele drainage heeft plaatsgevonden. Vroeger droeg de groep lager opgeleiden een veel heterogener karakter. Daar zaten er tallozen onder die eigenlijk wel meer in hun mars hadden. Maar de financiële toestand thuis of het maatschappelijke perspectief waarin ze opgroeiden, leidde ertoe dat die mogelijkheden niet gerealiseerd werden. In een andere tijd of in een ander sociaal milieu opgegroeid, hadden ze met succes een hogere of misschien wel universitaire opleiding kunnen volgen.
Maar ondanks de beperkte opleiding die ze genoten hadden, bezaten ze toch een aanzienlijke levenswijsheid en helder inzicht, waardoor ze bepaalde verantwoordelijkheden in kerk, staat en maatschappij goed aankonden. Sommigen van hen wisten het zelfs ver te brengen. De scheepsbouwer Cornelis Verolme (1900-1981) had in de avonduren zijn mts-diploma gehaald. De grondlegger van het DAF-concern, Hub van Doorne (1900-1979), was opgeleid tot smid. Het vroegere SGP-kamerlid David Kodde (1894-1967), tevens burgemeester van Zoutelande, had niet meer dan lagere school. Jan Schouten (1883-1963) had behalve de lagere school in ieder geval nog een boekhouddiploma. Hij was bijna veertig jaar Kamerlid, waarvan het grootste deel als voorzitter van de AR-fractie.
Vooral ook in socialistische kring kwam men tal van dergelijke figuren tegen. De vakbeweging was vanouds een route waarlangs mensen met een beperkte opleiding tot belangrijke maatschappelijke posities konden opklimmen. Inmiddels zit het daar ook vol met doctorandussen.
De Tweede Kamer is qua sociale samenstelling nooit een afspiegeling geweest van het Nederlandse volk. Maar thans geldt wel heel sterk dat hoger opgeleiden er de dienst uitmaken. Mensen met weinig opleiding, zij die bijvoorbeeld hun loopbaan zijn begonnen als bouwvakker of marktkoopman, komt men er niet of nauwelijks meer tegen. Ook de Tweede Kamerfractie van de SGP, vanouds toch een partij van kleine luyden, bestaat al geruime tijd uit academici.
Stijl
Uiteraard is de politiek, zoals heel de maatschappij, gecompliceerder geworden. Er is tegenwoordig meer specialistische kennis nodig om daar greep op te krijgen. Een man als Schouten zou daar nu niet meer kunnen functioneren. Trouwens, prof. Anema, de leider van de AR-fractie in de Senaat, moet eens over zijn medebroeder gezegd hebben: „Schouten is een amateurjurist en dan nog van honderd jaar terug.”
Toch is het voor het politieke bestel van groot belang om de groeiende vervreemding van de lager opgeleiden tegen te gaan. Politici moeten oog hebben voor de belangen en de manier van denken van de gewone man.
Een partij als de SGP heeft relatief veel leden uit de arbeidersklasse, zo bleek onlangs. Meer nog dan de PvdA. Dat is iets om zuinig op te zijn. Het is in ieder geval van belang dat ook zij in besturen van kiesverenigingen vertegenwoordigd zijn.
Onder invloed van Wilders zijn de parlementaire debatten banaler geworden. Toch is het van belang dat anderen tegenover dit populistische geweld een bepaalde stijl bewaren. Alleen op die manier kan men respect verwerven. We hoeven niet terug naar omgangsvormen van een eeuw geleden, maar politici hebben wel een voorbeeldfunctie.