1517
Het is op een vroege zomermorgen in het begin van september… De baron gaat al op pad. Hij heeft een lange wandeling voor de boeg. Stevig stapt hij door. Eindelijk komt hij op de plaats waar hij
heen wilde. Het is mooi hier. Hij staat aan de rand van een grote vijver. Er is wat struikgewas.
Opvallend is een grote, dikke boom, vlak naast de vijver. De baron kijkt er naar. Dan schudt hij verdrietig zijn hoofd. Weer geen vrucht, zucht hij. Wat is er toch met die boom? Als hij naar de stam kijkt, ziet de boom er goed uit. Zo dik als deze boom is, zag hij nog maar zelden een boom. Maar dan dat blad… dat lijkt toch niet echt meer op het blad dat de boom had toen hij hem pas gepoot had. Het was een mooi gevormd blad geweest, rond, met een gave rand. Nu heeft het blad zijn mooie, ronde vorm verloren en heeft het een gehavende rand. En dan de vruchten. Wat had deze boom, toen het een jonge boom was, veel vruchten gedragen! Ieder jaar was er een grote oogst geweest. En nu? Hij zal nog eens heel goed zoeken. Ach, daar zit nog een heel klein vruchtje. En aan de andere kant ook nog een. Hoe komt dat toch? De grond is hier toch vruchtbaar? Het water in de vijver zorgt toch voor voldoende vocht? Hij knielt neer bij de vijver. Hij neemt wat water op zijn hand. Bah, wat stinkt het water. Wat ziet het er troebel uit. Nu begrijpt hij waarom de boom zo onvruchtbaar geworden is. Zuchtend loopt hij weg.
Een paar dagen later komt hij terug. Hij heeft een spa in zijn hand. Een eindje bij de boom vandaan begint hij te graven. Na een poosje stopt hij. Met een bekertje schept hij wat grondwater op. Dan schudt hij zijn hoofd. Een stuk verder graaft hij weer. Weer schept hij wat water op. Weer schudt hij zijn hoofd. Dan probeert hij het een groot stuk verderop. Als hij daar wat water opgeschept heeft, komt er een glimlach op zijn gezicht. Hier is het water goed, dit is een goede plaats.
De volgende dag komt de baron alweer vroeg aangelopen. Deze keer heeft hij een jong vruchtboompje bij zich. Hij graaft een diep gat op de plaats waar het water goed was. Je moet er diep in, zegt hij, dan sta je stevig. Als hij de grond om het boompje flink aangestampt heeft, gaat hij er op een afstandje naar staan kijken. Hij knikt goedkeurend. Op hoop van zegen, mompelt hij.
Iedere dag komt de baron even naar zijn nieuwe boompje kijken. In het begin ziet hij er niets bijzonders aan. Toch komt er steeds een glimlach op zijn gezicht als hij het boompje ziet. Fijn zo, je leeft nog, zegt hij zacht voor zich heen.
Na een aantal dagen beginnen zijn ogen te glimmen. Een knop! Dat belooft wat! Zou dat de eerste bloesemknop zijn? In de dagen die volgen, ziet hij er steeds meer bloesemknoppen bij komen. Als al die knoppen bloemen worden, en al die bloemen vrucht, dan belooft het een rijke oogst! Maar eerst komt de winter nog. Zou het boompje het overleven?
De winter valt vroeg in. Er komt een dikke laag sneeuw, die het boompje voor een groot deel bedekt. Het gaat vriezen, stevig vriezen. Het boompje lijkt dood te vriezen, maar toch… De knoppen zitten er, veilig onder de sneeuw.
Dan komt de lente. De sneeuw smelt weg. De baron, die in de winter bijna niet meer was wezen kijken, komt ook weer aanlopen. Verwondering staat op zijn gezicht te lezen als hij het boompje ziet. Nog maar pas is de sneeuw gesmolten en ziedaar, een bloesemknop is open. De zon schijnt erop. Verrukt kijkt de baron ernaar. Dat gaat goed, mompelt hij, wat ben je mooi.
Nu het lente is gaat de baron weer elke dag even naar zijn boompje kijken. Hij staat er soms bij als de knoppen openspringen. Hij ziet blaadjes aan het boompje komen. Het boompje zelf gaat groeien. Het schiet de hoogte in. Er komen vier dikke takken aan, naar elke windrichting een tak. Aan al die takken komen bladeren. De bloesemblaadjes zijn dan al lang weer afgevallen. Steeds als de baron komt, kijkt hij eerst naar de plaats waar die blaadjes gezeten hebben. Gaat er een vruchtje groeien? Niet overal groeit een vruchtje, maar toch, er komen vruchten aan!
Als het zomer wordt, kan hij de eerste vruchten oogsten. Heerlijke, sappige vruchten. Het gaat goed met het boompje. Na een aantal jaren is het een grote, sterke boom geworden. De vier takken zijn lang geworden. Er zitten zijtakken aan, alle kanten op. Heel veel vruchten heeft de baron mogen oogsten. Toch kijkt hij nu en dan bezorgd naar de boom. Hier en daar ziet hij een lelijk blad. De boom zal toch niet ziek worden? Hij graaft een gat, vlakbij de boom. Dan schrikt hij. Het water is niet zo helder meer als toen hij de boom pootte. Hij graaft meerdere gaten. Hier en daar is het water nog aardig helder, maar op andere is het vies en stinkt het. Het is aan de boom te zien. Er zijn takken waar nog wel veel blad aan zit, takken die hoog in de lucht gegroeid zijn. Er zitten echter geen vruchten meer aan. Dan zijn er ook takken die naar beneden groeien. Daar zitten maar kleine blaadjes aan. Toch zitten daar nog wel vruchten aan, al zijn ze niet zo sappig meer als in het begin. Zal hij voor deze boom blijven zorgen, of zal hij ergens anders weer een nieuwe boom planten?