Het grote bedrog…
En hup, de laatste schoof overeind. „Drogen maar, morgen de hele dag het zonnetje op je bol, dan kom ik jullie ’s avonds ophalen.” Koert kijkt langs de smalle strook die hij vandaag gemaaid heeft. Keurig staan de samengebonden schoven tegen elkaar aangeleund, glanzend in de brandende zon. Het lijken net tenten waar je fijn in kunt spelen. Maar dat is lang geleden… Ja vroeger, toen vader met zijn sterke armen de zeis door het graan liet gaan en de schoven opbond en neerzette. En als dan vader de derde schoof er tegenaan zette, dan kon je er onder kruipen, in je eigen huisje. Maar vader was er niet meer…
Koert pakt zijn spullen en loopt richting huis, het is warm, er zou onweer kunnen komen. Hopen dat de heiligen dat verhoeden. De dag is voorbij, straks nog even de bruine melken, de mooie koe, die vader net voor zijn sterven gekocht had. Vader was er erg blij mee. Hij heeft ze niet vaak kunnen melken. Op die vrijdagmorgen, toen is alles anders geworden…
Hij was maandagmorgen gewoon met Mart naar de kloosterschool gegaan, net als iedere week, lezen en schrijven leren. Maar ook dat werd anders. Toen hij ’s vrijdagsavonds thuis kwam, riep moeder hem bij zich. Ze was totaal van streek, ze huilde. „Jongen, je vader is gestorven.”
„Maar waar is vader dan?”
„Die is begraven, mijn lieve jongen.”
Tranen branden in zijn ogen. „Waar?”
„Bij het klooster.”
Wat dat betekende werd hem zondag al duidelijk. Hij zat nu op vaders plek naast moeder. Ze staarde wat voor zich uit en toen de pastoor hun bank passeerde, prevelde hij iets in het Latijn tegen haar. Maandag kwam Mart hem weer ophalen, maar Koert mocht niet mee.
„Nee, m’n lieve jongen. De koe moet nog gemolken worden en er moet worden gespit. Er staat onkruid tussen de groenten.” Mart ging alleen naar school en hij bleef thuis.
Dromend loopt hij door het veld bij hun huisje. „En nu? Hoe vaak heeft hij dat stukje van vandaag al gemaaid? Alles moet door gaan, ook nu vader er niet meer is.”
„Koert, Koert! Nu eerst eten! De bruine wacht wel even, wat ben je laat!”
„Ik kom.”
„Afgekregen?”
„Ja, ’t was warm.”
„Je vader deed dat stukje nog wel eens in twee ochtenden.”
„Ging vader….?”
„Zeg jij het Onze Vader op.” Koert dreunt het gebed op, slaat een kruis en moeder volgt. „Eet smakelijk.”
„Ging vader vroeger ook al naar de kloosterschool?”
„Nee, daar was geen geld voor. Dat was niet voor iedereen, zeker niet voor mensen zoals wij. Vader vond het heel belangrijk dat jij wél lezen en schrijven zou leren.”
„Misschien kan ik later nog leren.”
„Je weet toch genoeg, zet het maar uit je hoofd…”
Koert kijkt naar zijn moeder. Wat is er toch? Het lijkt wel of ze ergens mee zit. „Is er iets?”
Moeder denkt na en zegt dan: „Ja,… Johann Tetzel is vandaag langs gekomen, hij stond bij de grote kruising op de kloosterweg.”
„Tetzel, wie is dat?”
„Hij verkoopt aflaten.”
„Wat zijn dat?”
„Dat zijn brieven van de Paus, als je die koopt zijn je zonden vergeven.”
„Maar we hebben toch niets verkeerds gedaan?”
„Nee, maar ze zijn ook voor gestorvenen. Vader heeft het laatste oliesel nooit gehad.”
Nu begint Koert het te begrijpen. Omdat vader dat niet heeft gehad zijn misschien zijn laatste zonden niet vergeven.
„En u wilt er een voor vader kopen?”
„Ik wist het niet zeker, ’k heb het gevraagd aan één van de monniken die meereisde. Die vertelde dat vader nog jaren in het vagevuur ligt, het voorpoortaal van de hel. Pas als die zonden bestraft zijn, gaat hij naar de hemel. Met aflaten, zo vertelde hij, komt vader direct in de hemel.”
„Nou”, roept Koert opgewonden, „dan kopen we er toch!”
„Ja Koert, maar ze kosten heel veel geld…”
Die avond is Koert toch vrolijk. Hij kan vader, die zo plotseling is overleden, redden uit de klauwen van de satan die hem pijnigt in het hellevuur. Hij zal alles doen om zo snel mogelijk zo’n aflaat te kunnen kopen.
Het weer verandert. ’t Wordt donker, dreigende wolken pakken zich samen boven het huisje. De weg die door het veld loopt ligt er verlaten bij. Koert loopt naar buiten om de luiken voor de ramen te doen. De wind steekt op en onwillekeurig maakt Koert wat meer haast. Als Koert het laatste luik sluit, begint het te regenen. „Nu binnen nog vergrendelen.” Het wordt dan altijd gezellig binnen, luiken dicht en de olielamp aan. De regen klettert inmiddels op het dak. Er klinkt gerommel in de verte. Koert vergrendelt het laatste luik, even gluurt hij door het siergaatje in het midden van het luik. De regen jaagt over het veld en plots zet een enorme bliksem alles rondom het huis in een fel licht. Een grote donderklap volgt. Koert doet een stap achteruit en er gaat een siddering door hem heen „Wat een klap…!” Koert denkt na… zag hij dit goed? Maar dat is verschrikkelijk. Weer klinkt een enorme klap. Hij weet het zeker. In dat felle licht daarnet zag hij een ruiter…
De donder blijft om het huisje rollen afgewisseld door felle bliksemflitsen. Koert tuurt door het siergaatje, het is donker en de wind blaast langs zijn gezicht. Hij wacht op de volgende lichtflits, en ja, daar ziet hij het weer. Een paard midden in het veld, de ruiter is er van afgeslingerd en ligt voorover op de grond. Die man moet daar weg, het is levensgevaarlijk! Weer volgt een flits en een enorme klap. „MOEDER!” schreeuwt Koert boven de donder uit, „MOEDER! Er staat iemand in het veld.” Moeder staat met een bleek gezicht bij de tafel. Het onweert wel vaker, maar zó erg als nu…?!
„Moeder ik moet er heen.”
„Maar jongen, dat kan nu niet!,” roept ze terug. Maar Koert is al bij de deur. Als Koert de deur opent wordt hij tegengehouden door de hevige regen en wind… De rommel van de donder sterft even weg. Hoor!: „HELP MIJ HEILIGE ANNA, IK WIL MONNIK WORDEN!” Een flits en daarna weer een hevige donder. De regen blijft stromen. Koert tuurt in het duister maar ziet niets. Waar is de ruiter? Schreeuwde die ruiter deze wonderlijke woorden?
Koert loopt richting het pad. „Koert, Koert, kom terug jongen het is te gevaarlijk.” FLITS! In het licht van de bliksem ziet Koert dat het pad leeg is en hij rent snel weer terug naar huis. De donder rolt door de lucht.
„Jongen kom binnen!”
’t Wordt stiller, de donkere wolken gaan over in de nacht. Er wordt die avond niet meer over de onbekende gepraat. Zal hij een onderkomen gevonden hebben?
De volgende morgen loopt Koert nog even het pad af. Op de drassige grond is niets te zien. Zijn schoven hoeft hij vandaag niet op te halen. Die moeten weer drogen.
Koert werkt lang en hard. Moeder verkoopt melk. Alles wat ze zelf niet nodig hebben, wordt verkocht. Aan voorbijgangers; maar soms gaat Koert ook naar de stad om te verkopen. Het spaarbedrag groeit erg langzaam.
Koert heeft iets verzonnen: „Moeder, we moeten een stukje land verkopen.” Moeder schudt resoluut het hoofd, maar na een jaar begint ze er echter zelf weer over. Maar ook dat was niet genoeg voor een aflaat. Tien jaar zijn ze nu aan het sparen, maar ’t is nog niet genoeg. Geen van beiden geeft echter de moed op. Nee, beter 20 jaar sparen dan 50 jaar in het vagevuur, zeggen ze vaak tegen elkaar, en zo is het…
Op een keer is Koert al vroeg op pad. Moeder is erg druk geweest. Zijn tas is gevuld met 10 broden. Met hoeveel geld zal hij terug komen? Moeders verwachting is groot. Dat weet hij. Hij zal er alles aan doen dat niet te beschamen.
Hè! Is dat Mart? Er zwaait een jongen, ja, het is Mart. Koert zwaait terug. „Hé Mart, tijd geleden!”
„Nou!”
„Kun je al goed lezen?”
„Nou en of!” antwoordt Mart met een wijs gezicht. „Ik heb vandaag Augustinus gelezen. Hij is een belangrijk man in de kerk.”
„Nou, die zijn er wel meer.”
„Ja dat klopt” zegt Mart gewichtig: „iedere dag leer ik weer bij.”
Koert kijkt naar de steentjes bij zijn voeten. Kon hij ook maar nieuwe dingen leren, hij is alleen maar aan het werk…
„Wat ga je doen?” vraagt Mart.
„Verkopen in de stad.”
„Geldnood?”
„Nee, we sparen voor mijn vader, hij is in het vagevuur en met een aflaat kunnen we hem naar de hemel brengen.”
Mart opent zijn mond even, maar zegt niets. „Ik krijg misschien een boek!”
„Een eigen boek?!!!”
„Ja, in de stad is een man die heeft een apparaat bedacht om bladzijden in één keer te schrijven, drukken heet dat. Hij drukt er heel veel tegelijk en maakt zo boeken. In 2 weken heeft hij soms wel 10 boeken af!”
„En krijg jij dan een boek van hem?”
„Nee…,” Mart kijkt uit de hoogte op zijn oude vriend neer „Dat moet je kopen natuurlijk…”
Koert voelt zich wat verlegen, zo’n domme vraag was dat toch niet…?
„Nou, ik moet weer verder, Koert, tot ziens”, en zonder op antwoord te wachten loopt Mart verder.
„Dag”, zegt Koert nog, hij kijkt Mart nog even na. „Een eigen boek, dat is fantastisch!”
In de stad aangekomen haalt Koert de broden uit zijn tas en begint te verkopen.
„Ha, Koert,” voor hem staat zijn oude meester uit het klooster. Een vriendelijke rustige monnik. „Geldnood?.. Hier.” Hij duwt Koert een geldstukje in zijn hand. „Als je het maar voor het goede gebruikt.”
„Ja meester, het is voor Johann Tetzel. Wij sparen voor een aflaat voor mijn vader.” Het vriendelijke gezicht van de monnik betrekt even en dan zegt hij: „Loop je een stukje met mij mee?” Samen lopen ze door de kleine straatjes van de stad. „Ken je de boekdrukkunst, mijn zoon?” Zonder op antwoord te wachten, vertelt hij verder. „Er komen steeds meer boeken. Maarten Luther, een jonge monnik, vertaalt nu een heel belangrijk boek… Het Boek der Boeken. Het achterste deel heeft hij al klaar, de geboorte van Jezus en later. Luther wil dat alle mensen de Bijbel kunnen lezen in hun eigen taal.”
„Waarom vertelt u dit?”
„Omdat ik wil dat jij het ook kunt lezen Koert, zodat je zalig kunt worden.”
„Ja, maar die aflaat is voor mijn vader.”
„Koert luister! Je zal misschien schrikken en je mag dit tegen niemand zeggen, maar in de Bijbel staat niets over aflaten of bidden tot Maria. Je vader heeft niets aan die aflaat!”
„Hoe kun je dan naar de hemel en een goed mens zijn?”
„Alleen door te geloven dat Jezus Christus voor jouw zonden gestorven is, kun je zalig worden. De mensen zijn slecht, mensen verzinnen van alles, ze hebben ook al die dingen in de kerk verzonnen die niet in de Bijbel staan. Luther ontdekte dat. Tijdens een hevig onweer beloofde hij, als hij het zou overleven, monnik te worden. In het klooster werd hij onrustig. Toen hij de Bijbel ging begrijpen, vond hij rust.”
Het duizelt Koert… Maria verzonnen? Aflaat verzonnen? Alles verzonnen? Alleen door Christus zalig? Geen aflaat dus? Al die jaren voor niets gespaard?
Koert zoekt zijn meester vaker op. Moeder wil het allemaal niet geloven. Wie heeft er nu gelijk? Ze vraagt het aan een monnik die voorbij komt. Hij briest: „Als je je bemoeit met die ketters, die de kerk leeg zuigen, laat ik je opknopen aan de hoogste boom!” Moeder rilt.
Op een dag komt Koert terug van het verkopen. „Moeder, de Bijbel van Luther kost nu nog minder! We zouden hem gemakkelijk kunnen betalen.” Maar dan kunnen ze geen aflaat meer kopen…
Jaren later zit er een man met een oude vrouw aan tafel. De vrouw is een kledingstuk aan het verstellen en de man leest uit een boek. Het is Koert met zijn moeder. „Hier weer moeder: Romeinen 1: 17: De rechtvaardige zal uit het geloof leven.”