Cultuur & boeken

20 juni 1505

Vergeten doe ik ze nooit, die klap, dat licht. Onbeschrijflijk, wat een geweld! Onverwacht was het niet. De zwarte wolken, de hoge temperatuur, ze verraadden het aanstormende onweer. Maar dat het zo onvoorstelbaar zwaar zou zijn, had ik niet gedacht. Als ik terugdenk, staat er nog iets op mijn netvlies gebrand: hij, kronkelend op de grond. Z’n markante gezicht in een ongewone grimas vertrokken, biddend, schreeuwend om hulp van de heilige Anna. Op deze twintigste juni 1505 kruisten onze wegen elkaar. Twee mensen die elkaar niet kenden, maar van wie de levensdraden met elkaar vervlochten raakten.

Arie van Zaanen
29 October 2010 15:56Leestijd 9 minuten

Achteraf bleek dat hij gewoon aan het wandelen was in de bossen rond Erfurt. Hij wilde in stilte mediteren; ik had een ander doel. Ik had deze weg gekozen om op tijd bij de stadspoort van Erfurt te zijn. Mijn kostbare koopwaar wilde ik graag voor het donker in veiligheid hebben gebracht. Het goddelijk lot had anders beslist. Geen veiligheid van muren, maar een doorweekte grond, onder druipende bomen, waar wij sidderden van angst en ontzetting.

Ik heb hem beetgegrepen, die jonge student. Met grote angstogen keek hij mij aan en stamelde steeds opnieuw: „Heilige Anna, ik zal monnik worden. Ik zal monnik worden”. Na een kwartier kalmeerde hij. Tranen stroomden over zijn wangen. „Ik heb een gelofte gedaan. Dit moest gebeuren”. Hij vertelde zijn levensverhaal, over zijn angst om te sterven en zijn zoektocht naar het heil. Ik heb hem niet kunnen helpen. Daar had ik als leek niet genoeg kennis voor. Samen zijn we doorgelopen richting Erfurt tot onze wegen zich scheidden. Toen we elkaar een hand gaven, noemde hij zijn naam: Maarten, Maarten Luther. Hoe het verder met hem is gegaan, weet ik niet zo goed. Via kennissen hoorde ik dat hij inderdaad bij het klooster van de Augustijnen in Erfurt was ingetreden. Later bleek hij naar elders verhuisd te zijn om godgeleerdheid te gaan doceren.

31 oktober 1517

Is het lot of leiding, dat ik op deze dag hier ben? Ik kan het niet geloven: dat gezicht, dat geluid. Ik herken hem, Maarten, Maarten Luther. Deze keer geen onweersslagen, maar hamerslagen. Ze klinken luid in de stille straat voor de slotkapel, het imposante gebouw dat in opdracht van Frederik de Wijze is gebouwd.

Zwijgend kijk ik naar hem. Maarten, wat bezielt je? Wat brengt je hier? Waarom sla je dat plakkaat aan de deur van de kapel? Van omstanders begrijp ik dat hij professor is geworden hier in Wittenberg. Dat verklaart veel. Waarschijnlijk is het een discussiestuk voor studenten en geleerden. Ik zie het wel vaker, maar ik besteed er nooit aandacht aan. Ach, waar zal je je als gewone burger druk om maken? De komende twee dagen boeien mij veel meer: Allerheiligen en Allerzielen. Juist voor die laatste dag ben ik hier naar de geboorteplaats van mijn grootmoeder gekomen. Negen maanden is het geleden dat we haar op het parochiekerkhof begraven hebben. Overmorgen wil ik, na de eucharistie, het kruisje ophalen en bloemen op haar graf neerleggen. Elke dag ben ik in de slotkapel te vinden om voor haar te bidden en kaarsen te branden. Ik ben er zeker van dat de tijd van het vagevuur erdoor verkort wordt, al zal die voor haar toch maar heel beperkt zijn. Wat een schat aan goede werken heeft ze niet meegenomen. Onvoorstelbaar! Dag en nacht zorgde ze voor zieken, armen en alleenstaande bejaarden. Iedereen spreekt er nog van. Zelfs pater Clemantz memoreerde het nog tijdens de mis van gisteravond. Nee, over haar zielenheil hoef ik me niet zo druk te maken.

Terwijl ik zo over haar vertel, benauwt het mij ook wel iets. Hoe zal het straks bij mij zijn? Wat zullen de mensen dan van mij vertellen? Zal er straks ook iemand voor mij bidden? Ach kom, weg met die sombere mijmeringen. Op naar de Allerheiligenmarkt, beroemd om z’n aparte koopwaar en vreemde kooplieden uit alle delen van Europa. Er zal vertier genoeg zijn. Vuurspuwers, waarzeggers en goochelaars strijden gewoonlijk om de aandacht van het publiek en kwakzalvers proberen hun beurs te spekken door allerlei wondermiddelen aan te prijzen. De versierde gevels van de huizen aan het Marktplein imponeren iedere keer weer. De metersgrote vlaggen wapperen trots boven het gewoel van de mensen. Ik word er elk jaar weer vrolijk van. Maar nu…

Wat is er toch? Alles lijkt zo anders. De sfeer is anders. De mensen kijken zo opgewonden. Waar praten ze toch over? Weer hoor ik zijn naam noemen: Maarten, Maarten Luther. Wat is er toch aan de hand? Ik merk aan mezelf dat er ook iets van spanning in me groeit. Ik voel het gewoon. Er gaat iets gebeuren door en met die man die mijn levensweg kruiste in het geweld van storm en onweer.

„Weet je het dan niet? Heb je het niet van de studenten gehoord? Ben je pas in Wittenberg?” De vragen van de omstanders vliegen als pijlen op me af. Ik heb me aangesloten bij een groepje burgers dat midden op het dorpsplein staat te debatteren. „Het gaat hem de kop kosten”, zegt een man met een ruw en rood aangelopen gezicht. „Echt, dit accepteert onze heilige moederkerk nooit. De paus zal hem zeker in de ban doen. Let op mijn woorden!”

„Ach, zo’n vaart zal het niet lopen, er zijn er wel meer met afwijkende meningen”, zegt een ander geruststellend. Ik krijg het benauwd van al die discussies en verhitte gezichten. Ik wil hem zelf spreken, mijn onweersvriend, maar waar ik ook zoek, vinden doe ik hem niet. Wel krijg ik uitleg van een student die vlak bij de deur van de slotkapel staat. Het blijkt om een discussiestuk van 95 stellingen te gaan. Het gaat over boetedoening, vergeving en het kopen van aflaten. Ik begrijp Maarten niet zo goed. Wat is er verkeerd aan het kopen van aflaten? Het is toch een bevrijding als je mag putten uit de goede werken van de heiligen? En dat dit geld kost, nou en. De kerk moet toch ook bestaan? En dan dat plan van de paus om de Sint Pieter in Rome nog verder uit te breiden, dat is toch fantastisch! Wat bezielt hem toch?

3 november 1517

Ik ga terug naar Erfurt. Allerheiligen en Allerzielen zijn voorbij. Het waren mooie, zinvolle dagen voor mij. Vooral de eucharistieviering op Allerzielen heeft me veel gedaan. Eigenlijk is het wel jammer dat ik weer weg moet. Ik zou die Johan Tetzel best eens willen ontmoeten. In een boodschap van de bisschop werd aangekondigd dat hij binnen zo’n kleine drie weken Wittenberg zal bezoeken. Iedere gelovige wordt dan in de gelegenheid gesteld om aflaten te kopen. Het lijkt me wel een bijzondere man, die Tetzel. Ik heb begrepen dat paus Leo X erg op hem gesteld is. Van anderen hoor ik dat hij geweldig kan spreken. Maar ja, het zit er niet in; het werk wacht.

Terwijl ik door de kille, verlaten straten van Wittenberg loop, hoor ik opeens mijn naam roepen: „Aernt”. Ik draai me om en kijk midden in het gezicht van Maarten Luther. „Man wat doe je hier? Ik had gedacht jou nooit meer te zien. Hoe gaat het met je?” De vragen rollen over elkaar heen, terwijl ik in zijn stralende ogen kijk. „Kom ga mee naar mijn studeerkamer, het is buiten koud genoeg. Ik wil echt alles van je weten”.

Al wandelend en pratend, ik weet echt niet meer hoe we gelopen zijn, bereiken we zijn kamer. De studeerkamer van dr. Maarten Luther is sober ingericht. Een kaarsenkroon werpt een warm licht over de overvolle boekenkasten. In het midden staat een tafel, waarop een opengeslagen Bijbel ligt, omringd door allerlei perkamenten vellen. Eén lijkt, wat betreft de opmaak, wel een kopie van de ‘Slotkapelbrief’ te zijn. Terwijl ik mij voorover buig om alles wat beter te bekijken, begint Maarten te praten. Het wordt een lang verhaal. En als buiten de schaduwen gaan vallen, vertelt hij over zijn worstelingen, zijn zoektocht naar een genadige God, zijn boetedoeningen en zijn grote ontdekking.

Als hij het daarover heeft, staat hij op en begint heen en weer te lopen door de kamer. „Aernt, dat heb ik nou ontdekt. Dat wil ik anderen vertellen: dat er genade bij God is. Genade door het werk van de Heere Jezus. Niet door het gedwongen kopen van aflaten, maar door als een boetvaardige tot God te vluchten.” Zijn stem trilt als hij die laatste woorden uitspreekt en ik zie in zijn ooghoeken tranen van ontroering. Hij komt naast me zitten en wijst naar de kopie van de 95 stellingen. „Daar wil ik het met de studenten en professoren over hebben. Ik moet het gewoon met ze delen. Ik kan niet anders. Zij moeten het weten.”

Weer staat hij op en loopt door de kamer. Onverwachts draait hij zich om en komt naar mij toelopen. Hij steekt zijn wijsvinger uit en zegt met bewogen stem: „En ook jij moet het weten, Aernt. Niet je goede werken, niet je aflaten, niet je verdiensten. Alleen een volkomen vertrouwen en overgave aan de Heere Jezus maken je zalig. Het staat echt in het heilig Evangelie.” Dat moment vergeet ik nooit meer. De woorden van Maarten Luther treffen mijn ziel als een bliksemstraal, als een helder licht. Genade voor mij, door Hem! Onvoorstelbaar, onbegrijpelijk, maar waar!

We hebben nog lang zitten praten. Zolang zelfs dat de kaarsenkroon ging doven. Bij het afscheid hebben we elkaar omhelsd. Na deze dag heb ik hem echt nooit meer ontmoet, maar het nieuws over hem ben ik blijven volgen. Ik heb zelfs een door hem vertaalde Bijbel aangeschaft. Het is goed zo. Ik heb geleerd dat het niet om de mens moet gaan, zelfs niet om Maarten Luther (dat zou hij zelf ook niet willen), maar dat het gaat om Hem, Die mensenlevens aanraakt met Zijn genade.

Vond je dit artikel nuttig?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer