„Ja hoor schat. Tot de trouwerij”
Er rijdt een kar op de weg naar het klooster. De avond is al gevallen. Het is bijna pikdonker. De kar zit vol met lege vaten. Het is bij de poort van het klooster. Je hoort mensen praten. Dat is natuurlijk de wacht van het klooster. De kar met vaten wordt doorgelaten. De kar rijdt helemaal naar het achterste deel van het klooster.
Je hoort weer fluisterende stemmen. Als je goed luistert, hoor je Leonard Koppe en ook nog een paar andere nonnen. Dat hoor je aan de zachte stemmen. Er wordt met de tonnen geschoven gggggg gggggg. Je hoort gebonk. Bonke-de-bonk. En als je goed kijkt zie je nog meer schimmen. Er staat iemand in een ton. Wat is dat toch voor geheimzinnig iets? De kar rijdt naar de poort. ‘HALT!!!’ Klinkt het door de stilte een van de mannen klimt op de kar. Wat was je daar aan het doen. Gewoon de vaten vullen met wijn. De man doet de deksel van de ton open. Hij voelt met zijn hand erin. ‘Hé wat zit daar in. Dat is geen wijn.’ Leonard Koppe zegt niets. ’Cees!’ ‘Pakjij eens de lantaarn en steek hem eens aan.’ ‘Nee! Nee! Niet doen.’ ‘Waarom niet.’ ‘Is het iets watje niet mee mag nemen?’ ‘Nee het is gewoon een deken.’ ‘Ja echt?’ ‘Voel maar eens.’ ‘Ja maar het is wel hard.’ ‘Ja misschien zit er wel iets hards bij.’ ‘Maar wat is dat harde stuk dan.’ ‘Ik denk dat de ton een beetje stuk is.’ De wacht kijkt verder maar merkt niets. De kar word door gelaten. De kar rijdt door. Als de kar een heel eind van de poort is worden de deksels eraf gehaald. De mensen komen er uit. Want het was zo benauwt in de ton. Hé hé. Dat is lekkere frisse lucht. Ga maar zitten. En rust maar uit van de schrik. Dat was even spannend in de tonnen. De kar rijdt weer door. Opeens hoort een non geritsel. Ze kijken, maar zijn niets. Even later horen ze nog een keer geritsel. Leonard Koppe laat de kar stoppen. Hij stapt er af, en gaat in de bosjes kijken. Opeens horen ze snelle voetstappen, die zich snel verwijderen. Dan rijen ze weer door. Als ze in het huis van Luther komen, is er grote blijdschap. Dan vraagt Káthie zullen we gauw gaan trouwen. ‘Ja hoor schat. Tot de trouwerij.’